e-WLD trefwoorden 

 
 
Filteren...

Overzicht

Gevonden: 1

TrefwoordBegrip: dialectopgave (plaats)Toelichting
pinnen drijven:   penǝ (Milsbeek), egtanden:   penǝ (Mook, ... ), penǝn (Overpelt), (sg pen)  pen (Blitterswijck, ... ), getuigrek:   penǝ (Bree  [(altijd als meervoud gebruikt)]  ), haken:   penǝ (Hoensbroek), handen (spotnamen):   penə (Kinrooi), pin (Baexem, ... ), Kort uitgesproken.  pin (Geistingen), het vlieggat dichtstoppen:   penǝ (Noorbeek, ... ), houten drevels, deuvels:   pen (Klimmen), penǝ (Ell, ... ), pinǝ (Kortessem), ijken:   də gəvechtə penə (Houthalen), ijzeren drevels, deuvels:   p ̇en (Eisden, ... ), penǝ (Schimmert), kalkoenen, krammen:   penǝn (Achel), pinǝ (Hamont  [(vastgesmeed aan ijzer)]  ), kammen:   pęnǝ (Maastricht), kamnagels:   p ̇en (Voerendaal), penǝ (Meijel  [(enkelvoud: pen)]  , ... ), (enk)  pen (Thorn), kieskauwen:   pinne (Roermond), knikkertermen:   pinne (Grevenbicht/Papenhoven), (= ootjen knikkeren met 2 knikkers).  pinne (Neeritter), met de kruk poten:   penǝ (Roermond), met de pinhamer bewerken:   penǝ (Stokkem), pennen maken:   penǝ (Limbricht), piketten:   pinnen (Bevingen, ... ), pinnen:   penǝ (Bilzen, ... ), penǝ(n) (Alt-Hoeselt, ... ), penǝn (Dilsen), pinnen (Lommel), pęnǝ (Kanne, ... ), (enk)  pe.n (Aldeneik, ... ), pinstokken (voor de slee):   de twie pin (Maaseik), pēͅnə (Gingelom), peͅnə (Gingelom, ... ), pinne (Eisden, ... ), pinnen (Kaulille, ... ), pinnen veur nen iejsstoel (Achel), pɛnnən (Tessenderlo), priemen:   p ̇en (Herten, ... ), pen (Schinveld), penǝ (Bevingen, ... ), rijntakken:   penǝ (Berlingen), sluiting aan de ovendeur:   penǝ (Geleen), sparen:   pinne (Oirlo), staven:   penǝ (Opglabbeek  [(enkelvoud: pen)]  ), stiften:   pinnen (Lommel), tanden van de hooihark:   pen (Klimmen, ... ), vastpennen:   penǝ (Schinnen), vingers (spotnamen):   pen (Kinrooi), pin (Echt/Gebroek, ... ), B.v. blief dao mit dien pin vanaaf.  pin (Montfort), B.v. blief tao met dien pin van aaf.  pin (Thorn), B.v. blief ter aaf meet dien pin.  pin (Panningen), B.v. blief ter met dien pin van aaf.  pin (Heel), B.v. doe zits met dien pin overal aan.  pin (Panningen), B.v. pin oet de naas!.  pin (Baexem), Plat.  pin (Neeritter), zwoegen: Ich höb mòtte pinne òm ¯t te haole  pinne (Echt/Gebroek) I-2, I-3, I-5, I-6, II-1, II-10, II-11, II-12, II-3, II-6, II-7, II-9, III-1-1, III-1-4, III-2-3, III-3-1, III-3-2