19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kerwispelen (Q102p Amby),
kwispele (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] || kwispelstaarten [SGV (1914)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
24925 |
laag grond |
laag:
lāōg (Q102p Amby),
loag (Q102p Amby),
loax (Q102p Amby)
|
laag (znw.) [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || laag grond [laag, scheel, bank] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33659 |
laaggelegen weidegrond |
broek:
brōk (Q102p Amby)
|
Laaggelegen, vaak natte weidegrond, die men meestal gebruikt om te hooien. Vergelijk ook lemma 1.3.3 ɛbeemdɛ.' [N 14, 52; N P, 5; JG, 1a, 1b; S 5; A 10, 4; RND 20; L 19b, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
leęxtǝ (Q102p Amby),
lixtǝ (Q102p Amby)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
laars:
laarze (Q102p Amby),
stevel:
schtievele (Q102p Amby),
stievele (Q102p Amby)
|
Hoe noemt men de laarzen (die tot of boven de knie reiken)? [DC 09 (1940)]
III-1-3
|
33089 |
laatste voer |
mei:
mē (Q102p Amby)
|
De laatste wagenvracht van de oogst die naar de boerderij wordt gereden. Zie de toelichting bij het lemma ''oogst binnenhalen'' (5.1.1). [L 8, 59]
I-4
|
19668 |
lade |
tafellade:
tōͅfəllāi̯ (Q102p Amby)
|
een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
18147 |
lam |
lam:
laam (Q102p Amby),
lam (Q102p Amby),
lamp (Q102p Amby),
lām (Q102p Amby),
lammetje:
lɛmkǝ (Q102p Amby),
schaapje:
šø̜̄pkǝ (Q102p Amby)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || lam [ZND 01 (1922)]
I-12, III-1-2
|
34412 |
lammeren |
lammeren:
lamǝrǝn (Q102p Amby)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
34586 |
lamoen |
gespan:
gǝšpān (Q102p Amby)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|