e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Amby

Overzicht

Gevonden: 3110
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heulbank uitholblok: ūthōlblǫk (Amby) Een houten stellage, meestal vervaardigd uit een boomstam, waar in het midden een verdieping is aangebracht waarin de te bewerken klompen met behulp van stukken hout kunnen worden vastgezet. De klompen wijzen daarbij met hun voorzijde schuin naar beneden. Zo kan de klompenmaker bij het uithollen van de binnenzijde van de klompen meer kracht kan zetten. Zie ook afb. 237. Aan de zijkant van de heulbank zijn vaak twee houten pennen aangebracht waarin de messen en boren die bij het heulen worden gebruikt, vastgezet kunnen worden wanneer ze gewet dienen te worden. Zie ook het lemma ɛwettoppenɛ.' [N 97, 14a; A 29, 2; A 29a, 5a; monogr.] II-12
heup heup: heup (Amby, ... ) heup [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1
heupjicht ischias: ischi-jas (Amby) Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)] III-1-2
heuvel, kleine hoogte bult: bölt (Amby), hoogte: huugte (Amby), hūūgte (Amby), ps. omgespeld volgens IPA (of letterlijk overnemen: hy:xte?).  hy(3)̄xte (Amby), pukkel: pókkel (Amby) heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)] III-4-4
hevige slag klats: klaatsch (Amby) een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)] III-4-4
hiel hak: hak (Amby, ... ), àk (Amby), vers: vèèrs (Amby, ... ) hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hak (van de voet) [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || hiel (van de voet) [ZND 01 (1922)] || hiel, hak [SGV (1914)] III-1-1
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: heer aardt nao ze vader (Amby), hij heeft get van zijn vader weg: heer hêt gèt van ze vader weeg (Amby), hij lijkt op zijn vader: er liekent op ze vaader (Amby) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)] III-2-2
hijgen gijchten: gechte (Amby, ... ), hijgen: heggen (Amby) hijgen (naar adem) [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)] III-1-2
hijgen naar adem, reutelen hijgen: gechte (Amby) hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] III-2-2
hinderen hinderen: heindərə (Amby), hingere (Amby) hinderen [SGV (1914)] || Hinderen. [ZND 01 (1922)] III-3-1