32381 |
heulbank |
uitholblok:
ūthōlblǫk (Q102p Amby)
|
Een houten stellage, meestal vervaardigd uit een boomstam, waar in het midden een verdieping is aangebracht waarin de te bewerken klompen met behulp van stukken hout kunnen worden vastgezet. De klompen wijzen daarbij met hun voorzijde schuin naar beneden. Zo kan de klompenmaker bij het uithollen van de binnenzijde van de klompen meer kracht kan zetten. Zie ook afb. 237. Aan de zijkant van de heulbank zijn vaak twee houten pennen aangebracht waarin de messen en boren die bij het heulen worden gebruikt, vastgezet kunnen worden wanneer ze gewet dienen te worden. Zie ook het lemma ɛwettoppenɛ.' [N 97, 14a; A 29, 2; A 29a, 5a; monogr.]
II-12
|
17645 |
heup |
heup:
heup (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby)
|
heup [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || heup - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18087 |
heupjicht |
ischias:
ischi-jas (Q102p Amby)
|
Ischias: ontsteking van de heupzenuw, heupjicht (geschot, steek(te), pleurijs). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bult:
bölt (Q102p Amby),
hoogte:
huugte (Q102p Amby),
hūūgte (Q102p Amby),
ps. omgespeld volgens IPA (of letterlijk overnemen: hy:xte?).
hy(3)̄xte (Q102p Amby),
pukkel:
pókkel (Q102p Amby)
|
heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25028 |
hevige slag |
klats:
klaatsch (Q102p Amby)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
hak:
hak (Q102p Amby, ...
Q102p Amby,
Q102p Amby,
Q102p Amby),
àk (Q102p Amby),
vers:
vèèrs (Q102p Amby, ...
Q102p Amby)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)] || hak (van de voet) [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || hiel (van de voet) [ZND 01 (1922)] || hiel, hak [SGV (1914)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
heer aardt nao ze vader (Q102p Amby),
hij heeft get van zijn vader weg:
heer hêt gèt van ze vader weeg (Q102p Amby),
hij lijkt op zijn vader:
er liekent op ze vaader (Q102p Amby)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
gijchten:
gechte (Q102p Amby, ...
Q102p Amby),
hijgen:
heggen (Q102p Amby)
|
hijgen (naar adem) [SGV (1914)], [ZND 01 (1922)] || Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
hijgen:
gechte (Q102p Amby)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21462 |
hinderen |
hinderen:
heindərə (Q102p Amby),
hingere (Q102p Amby)
|
hinderen [SGV (1914)] || Hinderen. [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|