25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
é-l (L417p As)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
elǝstik (L417p As)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
24970 |
elders, ergens anders |
ergens anders:
aerges anders (L417p As),
Viêrtaan zulle vèè op ein ander (plaats) goan.
örges anders (L417p As),
op een ander:
op ein ander (L417p As),
Bep. van plaats; voor personen: einen andere.
op ein ander (L417p As)
|
elders, ergens anders || Overvloed. Hier vindt ge die planten niet, maar elders (ergens anders, ievers, ...) groeien ze in overvloed. [ZND 44 (1946)]
III-4-4
|
27692 |
elektrische centrale |
centrale:
sǝntral (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits])
|
[N 95, 21]
II-5
|
28366 |
elektromonteur |
elektricien:
elɛktrešę̄ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Vakman die op de mijn elektrische licht- en krachtinstallaties aanlegt en repareert. [N 95, 146]
II-5
|
18829 |
ellende (lijden) |
armoede:
èrmooj (L417p As),
ellende:
ellénde (L417p As),
kranksel:
krènksel (L417p As),
leed:
lèjd (L417p As),
malheur (fr.):
doorgaans in het mv. en vergezeld door "make": dèè vent kan zuu koad wère, detter waal ins melère zuiw könne make (of mdoon) es het hèèm te erg weerd
meleer (L417p As),
miserie:
mĭĕzērĭĕ (L417p As)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || iemand die (of een toestand die) een bron van ergernis is || ongeluk
III-1-4
|
18830 |
ellendig |
armoedig:
èrmooiig (L417p As),
ellendig:
əllénnig (L417p As)
|
ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24504 |
els |
els:
els (L417p As),
èèls (L417p As),
ø̜ls (L417p As),
priem:
prę̄m (L417p As),
priempje:
primkǝ (L417p As),
zuiltje:
zilkǝ (L417p As)
|
elzeboom || Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10, III-4-3
|
19686 |
emmer |
emmer:
emər (L417p As, ...
L417p As),
imər (L417p As, ...
L417p As),
Doa waas e gèètsje in mi-jnen immer Einen immer dings: een aanzienlijke hoeveelheid
immer (L417p As)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)]
III-2-1
|
23263 |
engel |
engel:
ëngel (L417p As)
|
Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|