17807 |
gaan |
gaan:
goeën (L417p As),
goën (L417p As)
|
gaan [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
gōēn liGGe (L417p As),
vallen:
vàlle (L417p As),
zich leggen:
zich lèGGe (L417p As)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20530 |
gaar |
gaar:
gaar (L417p As),
gáár (L417p As),
hel gekookt:
hèl gekūūkt (L417p As),
murg:
mérg (L417p As)
|
gaar || gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28225 |
gaaskap |
draadnet:
drǭtnęt (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Domaniale])
|
De gaaskap of gaaskorf die zich onder de kooi van de veiligheidslamp bevindt. [N 95, 247; monogr.]
II-5
|
28925 |
gaatjestang |
schoenmakerstang:
šōnmē̜kǝrstaŋ (L417p As)
|
Met deze tang maakte men door middel van een holpijpje aan de bovenste zijde van de tang of door middel van een wieltje met verschillende holpijpjes ronde gaatjes voor de knoopsgaten. De informant van L 416 had een tang met 6 tandjes om verschillende gaten te maken. De informant van Q 198 kende geen gaatjestang. [N 59, 30a]
II-7
|
28762 |
gabardine |
gabardine:
gabǝrdin (L417p As)
|
Wollen, halfwollen, katoenen of zijden stof met hoogliggende, steile keper, waterdicht gemaakt voor regenkleding (Van Dale, pag 804). [N 62, 87; N 62, 98; N 59, 201; N 62, 75f; MW; monogr.]
II-7
|
22733 |
gaffel |
hoek:
de hook omzette (L417p As)
|
Dichter bij elkaar plaatsen van de voorste kegels. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
24547 |
gagel |
vliegekruid:
WBD/WLD
vlēgekrówt (L417p As),
vuilhout:
WBD/WLD
vaolhòut (L417p As)
|
Gagel (myrica gale). Tot 1,5 m hoge struik met sterk aromatische geur; de bladeren zijn langwerpig-spatelvormig en aan de top getand, de onderkant heeft harskliertjes; de bloemen zijn eenslachtig, de mannelijke in rechtopstaande, bruine katjes, de vrouwel [N 92 (1982)]
III-4-3
|
26073 |
galerij |
voie/vôye:
vuj (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden])
|
Mijngang in de kool of het gesteente, nagenoeg volgens de strekking van de koollaag. De invuller uit Q 15 merkt daarover voor de mijn Maurits op dat een galerij evenwijdig aan de laag of door de laag werd gedreven. Een evenwijdig aan de laag gedreven gang, een steengalerij, kon dienst doen als watergalerij. Galerijen in de laag konden zowel "toevoergalerij" als "afvoergalerij" zijn. Soms was een "afvoergalerij" later de "toevoergalerij" voor een andere pijler in diezelfde laag, terwijl het omgekeerde ook kon voorkomen. [N 95, 372; N 95, 383; monogr.; Vwo 69; Vwo 332; Vwo 845]
II-5
|
21314 |
galgenaas |
bellinger:
(= belhamel, vandaal).
béllènger (L417p As),
deugniet:
dèjgeneet (L417p As),
galgenaas:
galgenaas (L417p As)
|
de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)] || galgenaas [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|