26287 |
geluid maken, gezegd van de kammen |
rammelen:
ramǝlǝ (L417p As)
|
Het geluid van de kammen van het aswiel bij het malen. Afhankelijk van het al dan niet goed functioneren van het gangwerk hoort men een aangenaam of een onaangenaam geluid. Dit laatste is bijvoorbeeld het geval wanneer de kammen niet op de juiste steek zijn gezet. [N O, 11p; Vds 95; Jan 114; Coe 89; Grof 112]
II-3
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
grommelen:
grómmele (L417p As, ...
L417p As),
hommelen:
hómmele (L417p As),
rommelen:
rómmele (L417p As)
|
een dof, rollend geluid maken, gezegd van bijv. de donder [rommelen, rederen, meutelen] [N 91 (1982)] || eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
17710 |
geluidloos een wind laten |
ene door de sokken sturen:
einə dōēr zin zokkə steerə (L417p As),
ene op de sokken laten (gaan):
ejnə op zin zokkə də bówtən in steerə (L417p As)
|
geluidloos een wind laten [feuze, bussinge] [N 10c (1995)]
III-1-1
|
19273 |
gelukken |
boteren:
bōētere (L417p As),
gelukken:
gelékke (L417p As),
goed vergaan:
good vergōēn (L417p As),
lukken:
lékke (L417p As),
metvallen:
métvàlle (L417p As)
|
een voorspoedige afloop hebben, kunnen slagen [lukken, vergaan, bedoen, boteren, gelukken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
chanard (fr.):
sjaosaar (L417p As),
geluksvogel:
gelèksvōēgel (L417p As),
gelukszak:
gelèkszàk (L417p As)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19101 |
gemak |
gemak:
ook ZND 23, 076
gemaak (L417p As)
|
gemak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gaande:
gaonde (L417p As),
gemakkelijk:
gemèkkelik (L417p As),
ook materiaal znd 23, 77
gemèkkelik (L417p As),
goed:
good (L417p As),
handig:
hènnig (L417p As),
licht:
leecht (L417p As),
licht (L417p As),
spelegaans:
spīēlegaons (L417p As)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19226 |
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken |
wie het te pas komt:
héé hàndelt wi-j ⁄t hem van pas kimt (L417p As)
|
de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24850 |
gemalen schors |
looi:
WBD/WLD = blauwe vloeistof uit eik!
lōēi (L417p As)
|
Gemalen schors (looi). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
22441 |
gemaskerd persoon |
mom:
mom (L417p As),
WNT: mom (II), 1. een gemaskerde.
momme (L417p As),
mommegek:
mommegek (L417p As),
vastelavondsgek:
vastelaovesgek (L417p As)
|
Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)] || Maskeraad (gemaskerd persoon). [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|