e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gemeen gemeen: gemèngd (As), ook materiaal znd 23, 79  gemein (As), laag: līēg (As), līēlik (As), slecht: slècht (As), vies: vīējs (As) gemeen (smerig, slecht) [ZND 01 (1922)] || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)] III-1-4
gemeente gemeent: gəmejnt (As), gemeente: gemeinte (As) gemeente [ZND m] III-3-1
gemeentebelasting gemeentebelasting: gemèjntebelàsting (As), gemeentetaks: gemèjntetaks (As) de belasting die slechts voor één gemeente of stad geldt [octrooi, binnenboek, gemeentelasten] [N 90 (1982)] III-3-1
gemeentehuis gemeentehuis: gemeinten[h}oes (As) gemeentehuis [ZND 12 (1926)] III-3-1
gemeentesecretaris secretaris: sikkertaris (As) het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)] III-3-1
gemene vrouw adder: àdder (As), canaille (fr.): Fr. canaille  kenalie (As), hoort men soms ook Fr.canaille  kernalie (As), heks: hèks (As), kwaad wijf: dat es e koad wief (As), kwak: kwaak (As), pekelteef: pekelteef (As), ros: De körmeszenger vroog aan de òmstoanders: Wèè hèèt er begot mi-jn ros geziên  ros (As), serpent: serpènt (As), slang: slàng (As), spook: Syn eine puuk  spuuk (As), venijnig wijf: t es e venienig wief (As) Dat is een kwaad wijf. [ZND 08 (1925)] || een scheldwoord betreffende een moreel minderwaardig vrouwmens || een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)] || kwaadaardige vrouw, kanalje, feeks || lelijke en venijnige vrouw || t Is een venijn (kwaad wijf). [ZND 08 (1925)] || vrouwelijk wezen met een slecht karakter III-1-4
gemoed gemoed: gemood (As), gevoel: geveel (As) het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)] III-1-4
gemok geprat: geprat (As) gemok [ZND 01 (1922)] III-1-4
genezen beter: bééter (As), genezen: genaezen (As), genééze (As), herkomen (ww.): herkōēme (As), hij gaat de kont weer uit (ww.): héé goejt de kónt weer ówt (As), op de beterhand: op de bééterhand (As) genezen [ZND m] || Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)] III-1-2
genoegen (doen) contentement (fr.): kóntentemènt (As), goesting: gósting (As), plezier: plezeer (As) tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)] III-1-4