17921 |
knellen |
knijpen:
kni-jpe (L417p As),
pitsen:
pitse (L417p As, ...
L417p As)
|
knellen [ZND 01 (1922)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18174 |
knellen, gezegd van schoenen |
duwen:
dówe (L417p As),
pitsen:
pitse (L417p As)
|
drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
27870 |
knepper, petard |
knepper:
(mv)
knɛpǝrs (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Maurits])
|
Schietgat dat geladen is met één patroon. Een "knepper" wordt voornamelijk gebruikt om een harde brok gesteente van kleine omvang te verbrijzelen. Wat betreft het woordtype "pétard", deze term wordt volgens de studies van Defoin en Vanwonterghem weliswaar onder andere ook omschreven als "hulpschot", maar wordt volgens Haust (pag. 159) toch vooral in de hierboven beschreven betekenis gebruikt: "petite mine de cm 30 à cm 40 de profondeur, servant à dégager la roche. [N 95, 440; monogr.; Vwo 594]
II-5
|
24186 |
kneu |
heiknijper:
heikn-jper (L417p As)
|
kneu
III-4-1
|
21058 |
kneuzen |
blutsen:
bletsen (L417p As),
WBD/WLD é leunt aan bij ö
blétse (L417p As)
|
blutsen, kneuzen (van appelen): de appelen niet blutsen [ZND 21 (1936)] || Een appel of peer oppervlakkig beschadigen zoda er een zachte plek ontstaat (blutsen, kneuzen, keuzen). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
22410 |
knibbelen |
mikado:
Recent.
mikado (L417p As)
|
het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17677 |
knie |
knie:
kni (L417p As),
knie (L417p As)
|
knie [RND], [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
23372 |
knielkussen |
kussen:
kisse (L417p As)
|
Het knielkussen op de kerkbank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18874 |
kniezen |
kniezen:
kni-jze (L417p As),
treuren:
trēre (L417p As)
|
een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17920 |
knijpen |
knijpen:
kni-jpe (L417p As, ...
L417p As),
nijpen:
ni-jpe (L417p As),
pitsen:
pitse (L417p As, ...
L417p As,
L417p As)
|
knellen [ZND 01 (1922)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|