28400 |
koningin |
koningin:
kęneŋen (L417p As),
moer:
mōr (L417p As)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|
18968 |
konkelen |
konkelen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
kónkele (L417p As),
konkelfoezen:
zie ook het lemma "konkelfoezen"in WBD dl. III, 3.1 (woordverklaring wijkt inhoudelijk iets af)
kónkelfŏĕze (L417p As)
|
heimelijk invloed aanwenden om zijn doel te bereiken, met slinkse streken aangaan [kronkelen, kuipen, konkelen, foeken, konkelfoeken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21823 |
konkelfoezen (wbd) |
get opmaken:
get opmāke (L417p As),
konkelfoezen:
Van Dale: konkel(e)foezen, 1. bedrieglijk, arglistig handelen; met draaierijen omgaan; (ook) zich met een ander verstaan om een derde te bedriegen en te benadelen; -2. in een kleine groep iets voor de rest van een gezelschap opzettelijk onverstaanbaar, maar wel waarneembaar bespreken, smoezen.
kónkelfówze (L417p As),
onder een deken slapen:
ónner èjn dīēke slaope (L417p As)
|
verdacht en zachtjes met elkaar zitten te praten [smoezen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
28256 |
kooiafsluiting |
barrier:
brēr (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden])
|
Algemene benaming voor de afsluiting van een liftkooi. Volgens de invuller uit Q 15 bezaten de hoofdschachten hekken die via een luchtdruksysteem de schacht afsloten. Een liftkooi was steeds voorzien van deurtjes die alleen van buitenaf gesloten of geopend konden worden. Zie ook het lemma Liftpersoneel. De "stang" uit Q 121 was een scharnierende, ijzeren stang in de liftkooi, waarop men met de ellebogen kon leunen (Lochtman pag. 55). [N 95, 100; monogr.]
II-5
|
19416 |
kookkachel, fornuis |
cuisinière (fr.):
kwĭĕzĭĕnjèèr (L417p As),
vgl. Fr. cuisinière
kwizzenjèèr (L417p As),
fornuis:
fərnīs (L417p As),
vuur:
veer (L417p As)
|
fornuis [ZND 01 (1922)] || keukenfornuis || Vierkante kookkachel met een of meer ovens waarop men verschillende dingen tegelijk kan koken, braden of stoven (fornuis, kookkachel, cuissinière) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20584 |
kooksel |
kooksel:
kuuksel (L417p As)
|
het produkt van het koken
III-2-3
|
33546 |
kool, algemeen: een krop kool |
hoofd:
heͅit (L417p As),
hoofdje:
lett. hoofdje
heidsje (L417p As),
kool:
kūəl (L417p As),
moes:
mōͅ.s (L417p As),
moesje:
meeske (L417p As)
|
[ZND m]kool [Goossens 1a (1955)] || kool, kleine — || koolgroente || krop kool [Goossens 1a (1955)]
I-7
|
33547 |
kool, overige soorten |
slechte kool:
slechtekiêl (L417p As)
|
krulkool
I-7
|
27605 |
kooldienst |
koolpost:
kǭlpǫst (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zolder])
|
In de Belgische mijnen in het algemeen de werktijd waarin daadwerkelijk kolen worden gewonnen. [monogr.; N 95, 473; Vwo 26; Vwo 31; Vwo 435]
II-5
|
28014 |
koolfront |
kolenfront:
kǭǝlǝfrǫnt (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Winterslag, Waterschei])
|
De zijde in de lengterichting van de pijler die in de steenkoollaag vooruitgedreven wordt. [N 95, 474; monogr.; N 95, 398; Vwo 432]
II-5
|