e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luid schreien beuken: bīēke (As), blaten: de moos viêr zuu ein kleinigheid neet blète, jong  blète (As), brullen: brille (As), janken: jànke (As), ook materiaal znd 28, 53  janke (As), janken (As), schreeuwen: sjrīēve (As), toeten: Sjei toch ins ût möt det getût  tûte (As) hard wenen || klaaglijk wenen || luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)] || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiden luiden: loeien (As), luuwe (As) Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] || Luiden. [ZND 01 (1922)] III-3-3
luiden voor de mis luiden voor de mis: ət ly(3)̄t vīr də meͅs (As) Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)] III-3-3
luier kinderdoek: kènjerdook (As), windel: wi-jnel (As) luier (kinderdoek) [ZND 01u (1924)] || luier, zwachtel III-2-2
luieren het niet inhebben: het neet in hébbe (As), hoeielen: Kom op mân, zit doa neet de godgansen daag in det heemke te hûjele  hûjele (As), luieren: lèjere (As), luieriken: lèjerikke (As) lui en genoeglijk nietsdoen || zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiermand kindskorf: kenskø̜rǝf (As) Uit witte wissen of buffwissen vervaardigde wasmand voor kinderkleertjes, en dan met name voor luiers. [N 40, 107; N 40, 108; monogr.] II-12
luigat, zoldergat trapgat: trap˲gā.t (As), zoldergat: zǫlǝrgā.t (As) Het gat waardoor de luireep loopt en waardoor de zakken worden opgetrokken. Het gat wordt meestal afgesloten door de luival. Daar er sprake kan zijn van een binnen- en een buitenreep, kan het gat zich in en/of buiten de molen bevinden. Bij de standerdmolen bevindt zich een luival in de galerij, buiten de molen. In de watermolen daarentegen is een dergelijke voorziening doorgaans binnen in de molen aan te treffen. [N O, 25u; A 42A, 44 add.; Jan 236; Coe 213; Grof 239] II-3
luikjes of valdeurtjes in het binnendeksel van een duivenmand deurtjes: dierkes (As) Hoe heet verder in Uw dialect: luikjes en valdeurtjes in het binnendeksel? [N 93 (1983)] III-3-2
luikoord, luiketting ketting: kęteŋ (As) Het koord of de ketting waarmee de zakken in de watermolen worden opgetrokken of afgelaten. Zie ook afb. 76 en de toelichting bij het lemma ɛluireep, luikettingɛ.' [Jan 232; Coe 208; Grof 235; N O, 25b; A 42A, 44; N O, 25c; N O, 25d; A 42A, 47] II-3
luilak hoeielpot: hûjelpot (As), lapzwans: Het zal nog waal wat dore iêr dèè japzwans möt det werk kloar zal zeen  japzwans (As), luie patat: eine leije patat (As), luierik: leijerik (As), luilak: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luilak (As) grote luierik || iemand die erg gesteld is op het knusse, luierende nietsdoen in huis (fig) || lui || luilak [ZND 01 (1922)] III-1-4