| 29033 |
openpersen |
platstrijken:
platstręjkǝ (L417p As)
|
De naden aan weerszijden platpersen of openpersen. [N 59, 186]
II-7
|
| 18163 |
opereren |
opereren:
operéére (L417p As),
snijden:
#NAME?
sni-je (L417p As)
|
Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
| 18524 |
opgezette zak |
opgezette maal:
òpgəzattə maal (L417p As)
|
een opgezette zak (opgezette zak of tes, stölpzak) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
| 22402 |
opgooien (tossen) |
opgooien:
opgoeje (L417p As),
opgoeëje (L417p As)
|
het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien] [N 112 (2006)] || Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 27164 |
ophaalmachine |
machine:
mǝšejn (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
De machine waarmee de kooien in de schacht opgehaald en neergelaten worden. [N 95, 81; monogr.]
II-5
|
| 27244 |
ophaalmachinist |
machinist:
mašinest (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Wilhelmina])
|
De arbeider die de ophaalmachine bedient. [N 95, 134; monogr.]
II-5
|
| 18218 |
ophanger |
lintje:
lentšǝ (L417p As),
lintsjə (L417p As),
litsje:
letskǝ (L417p As),
litskə (L417p As)
|
het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37]
II-7, III-1-3
|
| 19293 |
ophitsen |
hissen:
hisse (L417p As),
ophitsen:
ophitse (L417p As),
opjagen:
òpjāge (L417p As),
stoken:
stèjke (L417p As)
|
een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 19255 |
ophouden met het werk |
ophouden:
òphòwe (L417p As),
uitscheiden:
ówtsjèje (L417p As)
|
ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 22016 |
opleren |
opleren:
opliere (L417p As),
òplīērə (L417p As)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: jonge duiven (een paar kilometer van het hok) wegbrengen, om ze te leren [N 93 (1983)]
III-3-2
|