18845 |
beteuterd |
beteuterd:
betīēterd (L417p As),
ook materiaal znd 32, 67
betēēterd (L417p As),
misnoegd:
misnoogd (L417p As),
mistroostig:
mistrīēstig (L417p As),
overdonderd:
īēverdónnerd (L417p As),
treurig:
trērig (L417p As),
versuft:
versuft (L417p As),
zijn kop kwijt:
z⁄ne kòp kwi-jt (L417p As)
|
beteuterd, onthutst [ZND 01 (1922)] || op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27961 |
betonblokkenkoker |
boom:
bǫwm (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
culée:
kulē (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Gesloten ondersteuning die is opgebouwd uit betonblokken. Deze ondersteuning wordt gebruikt in steengangen die langere tijd bestaan en op plaatsen waar grote druk wordt verwacht of, volgens de invuller uit Q 33, waar weinig of geen onderhoud mogelijk is of was. Uit de opmerkingen van een respondent uit Q 113 blijkt dat men in de vier Oranje-Nassaumijnen de betonblokkenkoker bij een storing toepaste. [N 95, 341; monogr.; N 95, 342]
II-5
|
21516 |
betrappen |
betrappen:
betràppe (L417p As),
traperen (<fr.):
tràppéére (L417p As),
verrassen:
verràsse (L417p As)
|
een dief bij het stelen verrassen [betrappen, attraperen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25106 |
betrekken (lucht) |
er zit verandering in de lucht:
d⁄r zit verànnering in de lòcht (L417p As),
het schoon weer is uit:
⁄t sjōēn wéér is ówt (L417p As)
|
eerst helder zijn, maar daarna dreigen te gaan regenen, gezegd van het weer [zich berouwen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18157 |
betten van een wonde |
baden:
bèje (L417p As)
|
lessen: Een wonde betten (lessen, betten). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22421 |
beugelen |
beugelen:
biegele (L417p As),
bieëgele (L417p As)
|
het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven] [N 112 (2006)] || Het balspel waarbij een bal door een ijzeren ring, beugel geslagen moet worden [beugelen, klossen, kolven]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22422 |
beugelring |
ring:
renk (L417p As),
rènk (L417p As)
|
de ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring] [N 112 (2006)] || De ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31759 |
beugelzaag |
boszeeg:
bǫs˲zē̜x (L417p As)
|
Handzaag, bestaande uit een boogvormige, metalen beugel waarin een, meestal grofgetand zaagblad kan worden gespannen. De zaag wordt onder meer gebruikt om brandhout te zagen, palen in te korten, etc. [N 53, 6a; N 75, 116b; N G, 22a; monogr.]
II-12
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
beek (L417p As),
rode beuk:
rōēj beek (L417p As),
witte beuk:
wittə beek (L417p As)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)] || Welke soorten onderscheidt U? de rode beuk [N 50 (1972)] || Welke soorten onderscheidt U? de witte beuk [N 50 (1972)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beukennootje:
beekeneetje (L417p As)
|
beukenootje [ZND 01u (1924)]
III-4-3
|