e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoorsteengarnituur schouwgarnituur: sjuiwgarnituur (As) schoorsteengarnituur III-2-1
schoot rok: rǫk (As), schoot: sjŏewt (As) Het onder de gordel of het middel ruim of in plooien afhangend deel van een kledingstuk. De schoot kan ook het onderste gedeelte van het voorpand zijn, dat door de schootnaad van het bovenste gedeelte gescheiden is; bij jacquet, geklede jas en rok (Meima I, pag. 45). [N 62, 35; N 59, 152] || Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 84 (1981)] II-7, III-1-1
schop schop: sjóp (As), stamp: stàmp (As) Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)] III-1-2
schop, afdak voor landbouwgereedschappen afdak: āfdāk (As), schop: šop (As), šǫp (As) Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.] I-6
schoppen schoppen: sjoppe (As), sjóppe (As), stampen: stàmpe (As) schoppen [ZND 06 (1924)] || Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)] III-1-2
schoren aftenderen: āftęndǝrǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Wilhelmina]), tenderen: tęndǝrǝ (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Eisden]) Een of meer horizontale houten balken tussen twee ondersteuningen plaatsen om te verhinderen dat de ondersteuningen door de gesteentedruk gaan verschuiven. Zie ook het lemma Schoor. [N 95, 301; N 95, 353; N 95, 300; N 95, 899; monogr.] II-5
schors (alg.) schil: WBD/WLD  sjèl (As), schors: sjors (As) De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] || schors III-4-3
schors van naaldbomen schil: WBD/WLD  sjèl (As) De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)] III-4-3
schortvol schootvol: sjōēt(vòl) (As) de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)] III-4-4
schot schot: sjoët, twee sjeet (As) Een schot, twee schoten (van een wapen). [ZND 06 (1924)] III-3-1