19829 |
schoorsteengarnituur |
schouwgarnituur:
sjuiwgarnituur (L417p As)
|
schoorsteengarnituur
III-2-1
|
17648 |
schoot |
rok:
rǫk (L417p As),
schoot:
sjŏewt (L417p As)
|
Het onder de gordel of het middel ruim of in plooien afhangend deel van een kledingstuk. De schoot kan ook het onderste gedeelte van het voorpand zijn, dat door de schootnaad van het bovenste gedeelte gescheiden is; bij jacquet, geklede jas en rok (Meima I, pag. 45). [N 62, 35; N 59, 152] || Schoot: de ruimte in de bocht tussen onderlijf en dijen bij een zittend persoon (schoot, slip, slup). [N 84 (1981)]
II-7, III-1-1
|
17962 |
schop |
schop:
sjóp (L417p As),
stamp:
stàmp (L417p As)
|
Trap: harde stoot met de voet (trap, schop, stamp). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
afdak:
āfdāk (L417p As),
schop:
šop (L417p As),
šǫp (L417p As)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
schoppen:
sjoppe (L417p As),
sjóppe (L417p As),
stampen:
stàmpe (L417p As)
|
schoppen [ZND 06 (1924)] || Schoppen: met de uitgestoken voet krachtig treffen (schoppen, trappen, trampen, stampen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
26112 |
schoren |
aftenderen:
āftęndǝrǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Wilhelmina]),
tenderen:
tęndǝrǝ (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Eisden])
|
Een of meer horizontale houten balken tussen twee ondersteuningen plaatsen om te verhinderen dat de ondersteuningen door de gesteentedruk gaan verschuiven. Zie ook het lemma Schoor. [N 95, 301; N 95, 353; N 95, 300; N 95, 899; monogr.]
II-5
|
24492 |
schors (alg.) |
schil:
WBD/WLD
sjèl (L417p As),
schors:
sjors (L417p As)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)] || schors
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schil:
WBD/WLD
sjèl (L417p As)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25069 |
schortvol |
schootvol:
sjōēt(vòl) (L417p As)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21367 |
schot |
schot:
sjoët, twee sjeet (L417p As)
|
Een schot, twee schoten (van een wapen). [ZND 06 (1924)]
III-3-1
|