e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterdamp, wasem domp: soms hoort men dimp  dòmp (As), wasem: N.B. het dimpt=het mist (weer)  wāzem (As) damp || Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak) [N 79 (1979)] III-2-1
waterdoorbraak waterdoorbraak: wātǝrdūrbrǭk (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Doorbraak van water in bijvoorbeeld een mijngang. [N 95, 893; monogr.] II-5
watergoot bij bovenslagmolens kandel/kanjel: kā.nǝl (As) Goot ter breedte van het molenrad, die bij bovenslagmolens het water tot boven het rad voert. Zie ook afb. 72. [Jan 48; Coe 52; Grof 76] II-3
waterige kost dunne kost: dinne kòst (As), prats: práts (As), prèts (As), schotelwater: Ze zatten òs doa wat sjutelwater viêr, buu deste Maastreecht kos duur zeen (zo dun was ze)  sjutelwater (As), slobber: slóbber (As), spijs: spi-js (As), zwadder: zwadder (As) slobber; Hoe noemt U: Waterachtig voedsel (zwans, zwadder, zwadderatie, slidder, slierp, slobber, slobbering) [N 80 (1980)] || zeer dunne soep III-2-3
waterketel, moor moor: De muur stòng oppe stoaf te zòngele  muur (As) waterketel III-2-1
waterleiding waterleiding: wáterléjing (As) het stelsel van buizen waardoor drinkwater naar huizen geleid wordt [lei] [N 90 (1982)] III-3-1
waterloot scheut: sjōēut (As), waterscheut: waatərsjōēut (As, ... ), WBD/WLD  watersjoewt (As) Een tak die ontstaat op de stam (dief, waterlot). [N 82 (1981)] || Hoe noemt u: de door het uitbotten van de slapende ogen aan de stoven en wortels ontstane loten (stronkuitslag, wortelbroed, wortelopslag, wortelloot, (wortel)uitloper, onderslag, uitschieteling?) [N 75 (1975)] || Hoe noemt u: het eerste lot na velling van stam of hakhout (waterlot, waterscheut?) [N 75 (1975)] || Hoe noemt u: nieuwe takvorming op de stam en op zware takken van slecht groeiende oude bomen (waterlot?) [N 75 (1975)] III-4-3
watermolen watermolen: wātǝr[molen] (As) Een molen die aangedreven wordt door waterkracht. Al naar gelang de bouwwijze onderscheidt men drie molentypes: de bovenslagmolen, de onderslagmolen en de turbinemolen. Zie hiervoor respectievelijk de lemmata ɛbovenslagmolenɛ, ɛonderslagmolenɛ en ɛturbinemolenɛ. Het woorddeel -ømolenŋ is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmolenɛ.' [Vds 2; Jan 2; Coe 2; Grof 3; N O, 32j; monogr.; N D add.; N D, 2] II-3
watermunt wilde munt: WBD/WLD ?  willə mi’nt (As) Watermunt (mentha aquatica 25 tot 90 cm groot. De plant is behaard; de stengels met bloemen aan de top; de bladeren zijn eivormig, ze zijn gesteeld, de bladrand is gezaagd of gekarteld; de bloemen staan in dichte kransen en zijn roodlila van kleur; de k [N 92 (1982)] III-4-3
waterpatroon bourrage: burāš (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Eisden]) Een met gekleurd water gevulde plastic huls waarmee het schietgat wordt afgesloten. Een waterpatroon is ongeveer 25 cm lang en heeft een doorsnede die kleiner is dan die van het schietgat. Bij het ontploffen van de springstof zet de patroon uit en dicht zo het schietgat af (Lochtman pag. 67). [N 95, 404; monogr.] II-5