33016 |
zaaimachine |
zaaimachine:
zɛi̯mešin (L417p As)
|
Machine voor algemeen gebruik bij het zaaien in rijen. Soms komt een afzonderlijke plantnaam in de naam van het werktuig voor: bietenmachine, krotenmachine, enz. Vaak is dan door de informant uitdrukkelijk opgemerkt dat men deze machine ook voor het zaaien van andere gewassen gebruikte. Ook bij plantmachine wordt door de informant opgemerkt dat het werktuig voor het zaaien wordt gebruikt. Daarom staat hier alles bijeen. Zie afbeelding 4. [N J, 8c; JG 1a, 1d; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
32998 |
zaaitijd |
zaaitijd:
zɛi̯tit (L417p As)
|
De tijd waarin gezaaid werd. Daar waar de j-klank in het woord zaaien in het westen van Belgisch Limburg, waar het vocalisme van ''zaaien'' en ''zaden'' samenvalt, ontbreekt, is niet altijd uit te maken of het eerste lid ''zaai-'', dan wel ''zaad-'' is; zie het lemma ''zaaien'' (2.1). De volgorde van de ''zaai-''varianten is die zoals in het lemma ''zaaien'' (2.1) [N M, 21; Wi 18; monogr.]
I-4
|
21783 |
zaak |
bedrijf:
bədri-jf (L417p As),
doening:
doning (L417p As),
zaak:
zaak (L417p As)
|
inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel, enz. [bedrijf, zaak, gedoente, doen, gedoe, gedoendel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
25237 |
zachte wind, briesje |
flauwe wind:
(vooral bij warm weer).
ne flàwe wénd (L417p As),
windje:
⁄n wéndje (L417p As)
|
nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18526 |
zak met klep |
klepmaal:
klepmaal (L417p As)
|
een zak met een klep [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18234 |
zakhorloge |
raap:
reep (L417p As, ...
L417p As),
zakhorloge:
zàkgerlōēzĭĕ (L417p As)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18527 |
zakje net boven de buitenzak |
kleingeldmaaltje:
klejgeltméálkə (L417p As)
|
een zakje net boven de buitenzak (smokkelzakje, spoorzakje etc.) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
28839 |
zakkenvoering |
malenvoering:
mālǝvōreŋ (L417p As)
|
Voering van de zakken. In de regel een dicht geweven, soepele stof van katoen of een mengsel van katoen en synthetische garens. Ook gebruikt men katoenen voering in keperbinding. [N 59, 120; Gi 1.IV, 27]
II-7
|
26644 |
zakkenwagentje |
zakkenwageltje:
zakǝwę̄gǝlkǝ (L417p As)
|
Handwagentje waarmee zakken in de molen verplaatst kunnen worden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [Jan 258; Coe 239; Grof 257]
II-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
zalig noejoar (L417p As)
|
Zalig (of Gelukkig, enz.) Nieuwjaar! [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|