e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=As

Overzicht

Gevonden: 5248
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijtak zijtak: WBD/WLD  zi-jtàk (As) Een zijtak (uittak, bezijden tak. [N 82 (1981)] III-4-3
zijwand karplanken: karplɛ.ŋk (As), mâhîre: mahīr (As  [(Zwartberg / Waterschei)]   [Zwartberg]), zijplanken: ziplɛ.ŋk (As) De zijwand van een ruimte in de ondergrondse werken. De woordtypen "ondenlangsstoot", "onderlangsstoot", "ovenlangsstoot" en "overlangsstoot" (Q 121) zijn van toepassing op de zijwand van een galerij. Omdat de steenkoollaag gewoonlijk een zekere hoek maakt met het horizontale vlak, is de afstand van de laag tot het dak van de galerij aan de ene zijwand groter dan aan de andere. De wand waarin die afstand het grootst is, noemt men de "ondenlangsstoot" of "onderlangsstoot", de andere de "ovenlangsstoot" of "overlangsstoot" (Lochtman pag. 72). [N 95, 197; monogr.; Vwo 496] || Elk van de zijkanten van een kar, wagen of kruiwagenbak. Herhaaldelijk worden in het materiaal speciaal de zijkanten van een hoogkar vermeld, die afgenomen kunnen worden. De zijwanden van de slagkar, die samen met de voorwand een vast geheel vormen, krijgen vaak geen aparte naam. De zijplanken zijn horizontale planken die tegen verticale rongen staan en waarop verhoogsels gezet kunnen worden. De woordtypes kist, mouw, komp en korf, die thans "elk van de twee zijwanden" betekenen, zijn oorspronkelijk termen voor de kar- of wagenbak als geheel. De benamingen voor dit geheel worden behandeld in het lemma bak. De meer specifieke benamingen voor de zijwanden van de kruiwagen worden onder het betreffende lemma behandeld. [N 17, 30a + 40 + 46a + add; N G, 53c + 60 a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2a; JG 2b; JG 2c; A 26, 2b; Lu 4, 2b; monogr.] I-13, II-5
zin (lust) aard: aard (As), goesting: gósting (As), Gösting is kuip, al vindste ze op eine mösthuip Gösting is kuip, zag het wi-jfke, en ze bòn zich eine sjutelplagk òm hère kop  gòsting (As), kop: kòp (As), zin: zin (As) het verlangen om iets te doen [lust, aard, troef, nijd, zin, goesting] [N 85 (1981)] || zin, lust, trek III-1-4
zindelijk niet meer in de boks doen: nemīē in de bóks doond (As), van het bedpissen af (zijn): vàn ⁄t bèdpisse aaf (As) zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen [N 86 (1981)] III-2-2
zingen fluiten: flejte (As), slaan: alleen de vink  slōēn (As), zingen: (zaengen) (As), zaenge (As), zenge (As), zəngə (As) het geluid van zangvogels (slaan, slagen, zingen, fluiten) [N 83 (1981)] || III. zingen; hij zong; gezongen. [ZND 25 (1937)] || Zingen. [Willems (1885)] III-3-2, III-4-1
zitbank bank: báŋk (As) bank [N 56 (1973)] III-2-1
zitting zit: zet (As) stoelzitting [N 56 (1973)] III-2-1
zitvlak van een broek bodem: bōējəm (As), kont: kónt (As), kruis: krys (As), schrede: sjréég (As) het kruis van de broek (zolder, kont, kruis, schreej enz.) [N 59 (1973)] III-1-3
zoeken zoeken: zeeke (As) wij zoeken [ZND 08 (1925)] III-1-2
zoethout klishout: klishuit (As) kalissehout en verdikte staven van zwarte drop III-2-3