22053 |
zuigwormen |
zuigwormen:
zoeg wèrm (L417p As)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: zuigwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21324 |
zuinig |
nauw:
er es zoë nauw (L417p As),
er kiekt zoë nauw (L417p As),
niet rijf:
Van Dale: III. rijf, (gew.) mild, royaal.
er es neet rief (L417p As),
zuinig:
(in positieve zin).
zuinig (L417p As)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)] || van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21523 |
zuinig zijn |
een halve cent in tween bijten:
er zou ⁄n hauve cent in twiën biete (L417p As),
op een knabje kijken:
er kiekt op e knepke (L417p As)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
Gehakt en geperst vlees van b.v. een varkenskop
geperzde kop (L417p As),
preskop:
geperste hoofdkaas, geen boerengebruik
preͅskop (L417p As)
|
hoofdkaas [Goossens 1c (1955b)] || preskop
III-2-3
|
20518 |
zure haring |
opgelegde haring:
òpgelàgden hīēring (L417p As),
rolmops:
opgerold
ròlmóps (L417p As)
|
rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33618 |
zuring, groente |
zurkel:
zerkel (L417p As),
zirkel (L417p As),
zurkel (L417p As)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
20336 |
zuster |
zuster:
zester (L417p As, ...
L417p As,
L417p As),
zïster (L417p As)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [ZND 04 (1924)], [ZND 11 (1925)] || Zuster. [ZND 11 (1925)]
III-2-2, III-3-3
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dęjsǝm (L417p As)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
desem:
deisem (L417p As, ...
L417p As,
L417p As)
|
desemzuur || zuurdesem || zuurdesem: een beetje deeg overgehouden van de vorige maal (Fr. levain) [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
ingemaakt moes:
eͅngəmā.kt mōs (L417p As),
zuurmoes:
zoermoos (L417p As),
zoormoos (L417p As)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 1c (1955b)] || zuurkool [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|