24756 |
zonnedauw |
vliegenvanger:
WBD/WLD ?
vlēēgəvèngər (L417p As)
|
Ronde zonnedauw (drosera rotundifolia 5 tot 25 cm. Het is een insektenetend plantje; de blaadjes groeien in een rozet, zijn rond, met talrijke rode klierharen met kleverige knopjes (voor het vangen van insekten) en tevens lang gesteeld. De bloemen zijn [N 92 (1982)]
III-4-3
|
30978 |
zool |
zool:
zǭl (L417p As)
|
Ondervlak van schoeisel, dat deel waarop men loopt. [N 60, 76; N 60, 233a]
II-10
|
18342 |
zool van een schoen |
leer:
[0 - vgl. WLD II.10]
lear (L417p As),
zool:
zaol (L417p As)
|
De zool van een schoen in het algemeen (welke soorten?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
28991 |
zoom |
zoom:
zǫwm (L417p As)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
zoon:
zoën (L417p As),
zuun (L417p As)
|
zoon [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
19233 |
zorgen voor |
bekommerd zijn:
bekómmed zeen (L417p As),
gadeslaan:
gaaislōēn (L417p As)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19528 |
zoutvat |
zoutvaatje:
zautvèètsje (L417p As)
|
zoutvaatje
III-2-1
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
zy(3)̄gə (L417p As)
|
zuigen
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
fles:
de flès (L417p As),
tutterfles:
tutterflès (L417p As)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
28181 |
zuigkanaal |
veerschacht:
vę̄ršaxt (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
ventilateurschacht:
vø̜ntǝlǝtø̄ršaxt (L417p As
[(Zwartberg / Waterschei)]
[Wilhelmina])
|
Verbinding van de hoofdventilator met de uittrekkende schacht. Doordat de hoofdventilator de verbruikte lucht uit de mijn zuigt, ontstaat er een onderdruk in de mijn waardoor de verse lucht door de intrekkende schacht blijft toestromen. [N 95, 209]
II-5
|