21548 |
openbare verkoop |
openbare verkoop:
openbare verkaup (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
uitroep:
oetreup (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
verkoop:
verkoup (L295p Baarlo)
|
openbare verkoping van goederen, huisraad vooral [koopdag, uitroep?] [N 21 (1963)] || openbare verkoping van onroerende goederen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18199 |
openbroek met linten |
boks:
bóks (L295p Baarlo)
|
vrouwen (onder)broek (vero) met zijsplitten en voorzien van linten in de pijpband waarmee de kousen worden vastgemaakt [boks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
23457 |
opening in een galmgat |
galmgat:
galmgaat (L295p Baarlo),
klankgat:
klankgater (L295p Baarlo)
|
Elk van de openingen in zon venster [schal-laok,-loch?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34480 |
opgroeiend jong kipje |
pul:
pøl (L295p Baarlo),
pø̜l (L295p Baarlo)
|
Bedoeld wordt het kipje dat niet meer bij de klokhen is maar dat nog niet legt. [N 19, 40c]
I-12
|
19255 |
ophouden met het werk |
uitscheiden:
oetscheige? (L295p Baarlo)
|
ophouden (m.h. werk) [SGV (1914)]
III-1-4
|
25150 |
opklaren |
opklaren:
’t klaort op (L295p Baarlo),
’t waer klaort op (L295p Baarlo)
|
opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33925 |
opmaken van staart en manen |
opvlechten:
ǫpvlɛxtǝ (L295p Baarlo)
|
In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b]
I-9
|
32928 |
opper |
huist:
hus (L295p Baarlo),
opper:
ǫpǝr (L295p Baarlo)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
vel (L295p Baarlo),
vèl (L295p Baarlo)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18030 |
oprispen |
keuken:
keukke (L295p Baarlo),
opkomen:
opkome (L295p Baarlo),
oprupsen:
oprupse (L295p Baarlo),
opstoten:
opsjtoete (L295p Baarlo)
|
oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|