20828 |
zoethout |
zoethout:
zeuthout (L295p Baarlo)
|
zoethout [SGV (1914)]
III-2-3
|
25872 |
zoetstof |
sokker:
sukǝr (L295p Baarlo)
|
De zoetstof die bij het sap wordt gevoegd als de appels te zuur zijn. De zegsman uit Q 249 merkt op dat men ingeval van zure appels 20 kg. suiker bij het sap voegde. Toch werd in slechts weinig plaatsen suiker gebruikt om het sap zoeter te maken. Volgens de respondenten uit L 379 en L 387 gebruikte men geen suiker maar suikerbieten of zoet fruit, omdat zó werd voorkomen dat het sap zou aanbranden. [N 57, 5]
II-2
|
19719 |
zolder |
zolder:
zøldər (L295p Baarlo)
|
zolder [SGV (1914)]
III-2-1
|
33426 |
zolder boven de dorsvloer |
schelf(t):
[schelf(t)] (L295p Baarlo)
|
De zolderruimte boven de dorsvloer, bestemd voor het bergen van graan als er in de tasruimte naast de dorsvloer geen plaats meer was, ook voor stro en hooi (echter niet algemeen). Zie voor het type overschelf(t) Goossens 1959, m.n. 56, 57 en 59. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (den) het lemma "dorsvloer" (3.2.1) en voor (schelf(t)) het lemma "koestalzolder" (3.4.1). Zie ook afbeelding 14.b bij het lemma "dorsvloer" (3.2.1). [N 5A, 68a; N 5, 84; JG 1a, 1b, 2a en 2c; A 16, 5b; L 47, 8b; L 48, 11; Lu 2, 11; S 50; monogr.; add. uit: N 4A, 12g en 13d; A 7, 32]
I-6
|
33442 |
zoldergat, opening in de koestalzolder |
hooideur:
hø̜i̯dø̄r (L295p Baarlo),
hooiluik:
[hooi]l ̇ūk (L295p Baarlo)
|
In de koestalzolder is meestal een opening waardoor het hooi naar beneden geworpen wordt om het aan de dieren te voeren. Waar de koestalzolder in open verbinding staat met de schuur is er meestal geen opening in de zoldering. Een aantal opgaven betreffen een luik of een scharnierende deur waarmee de opening afgesloten kan worden. De benamingen kunnen ook gebezigd worden voor een opening in de gevel of in het dak waardoor het hooi op de zolder wordt gebracht. Zie ook het lemma "hooivenster" (3.4.5). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3. Zie ook afbeelding 16.c bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schuur" (3.4.1). [N 5A, 56b; N 5, 97 en 97a; L 42, 24 passim; monogr.; add. uit N 5A, 57c]
I-6
|
19491 |
zolderkamer |
slaapkamer:
šlōͅpkāmər (L295p Baarlo)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
26149 |
zomen |
zomen:
zø̜jmǝ (L295p Baarlo)
|
Van zomen voorzien. Zie ook het lemma ɛzoomɛ.' [N 59, 65; N 62, 14b; L 8, 127; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
pelerien (L295p Baarlo)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerkleren:
zomerkleijer (L295p Baarlo)
|
zomerkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23765 |
zon- en feestdagen |
zon- en feestdagen:
zon en fiestdaag (L295p Baarlo),
zon en fiësdaag (L295p Baarlo)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|