21072 |
zuigen |
zuigen:
zuuge (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo,
L295p Baarlo,
L295p Baarlo),
zy(3)̄gə (L295p Baarlo)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21324 |
zuinig |
zuinig:
zunig (L295p Baarlo)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
34181 |
zuiveren |
knoeien:
knoeien (L295p Baarlo)
|
Afscheiding blijven geven na het kalven, gezegd van de koe. [N 3A, 58]
I-11
|
18032 |
zure oprisping |
zuur:
t zoor (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
t zoor brandt (L295p Baarlo),
zuurbranden, het -:
t zoor brande (L295p Baarlo)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] || oprisping, een zure oprisping [de vuilen opbot, zooj, zuur] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
zuring:
zuring (L295p Baarlo),
zuurmoes:
zoormoos (L295p Baarlo)
|
Zuring die als groente wordt gekweekt [N 14 (1962)]
I-7
|
20336 |
zuster |
begijn:
begien (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo),
kloosterzuster:
kloeësterzuster (L295p Baarlo),
non:
non (L295p Baarlo),
zuster:
zuster (L295p Baarlo, ...
L295p Baarlo,
L295p Baarlo,
L295p Baarlo,
L295p Baarlo),
zöster (L295p Baarlo)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] || zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn - is achttien, mijn zuster twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || zuster; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2, III-3-3
|
24101 |
zusters penitenten |
begijnen:
begiene (L295p Baarlo)
|
De Zusters Penitenten [graw begiêne]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18033 |
zuur oprispen |
branden, het zuur brandt:
t zoor brandt (L295p Baarlo)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25555 |
zuurdeeg maken |
met deeg mengen:
met dęjx meŋǝ (L295p Baarlo)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
zuurdeeg:
Syst. WBD
zoordeig (L295p Baarlo)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|