33197 |
aardappelwiedhak |
aardappelenhaak:
ɛ̄rpǝlǝhǭk (L324p Baexem),
reekhaak:
rēkhǭk (L324p Baexem)
|
De hak die gebruikt wordt bij het wieden van een aardappelveld. Vaak is het hetzelfde stuk gereedschap als de aanhooghak. De zegsman van L 290 merkt op: "een door de smid omgebogen riek". Vergelijk ook het lemma Kromme Riek. Ook de mesthaak wordt voor dit doel benut; het is uitdrukkelijk opgegeven in: L 324, 378, 420, 0426, Q 39, 71, 111, 192, 198. Zie voor de fonetische documentatie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, pag. 12. [N 12, 35; N 18, 58; monogr.]
I-5
|
33199 |
aardappelziekten |
bladrol:
bladrol (L324p Baexem),
fytoftora:
fitǫftora (L324p Baexem),
kralziekte:
kralzēkdjǝ (L324p Baexem
[(kleine gezwellen)]
),
rhizoctonia:
rēzǫktonija (L324p Baexem)
|
Door de intensieve cultuur van aardappelen en omdat men de pootaardappelen won uit de oogst van eigen veld van het jaar ervoor, was de aardappelplant bijzonder vatbaar voor allerlei ziekten. Het aantal ziekten is dan ook zeer groot en het aantal opgaven voor aardappelziekten navenant. Aan de hand van de opgaven is hier de volgende indeling aangehouden: schimmel- en bacterieziekten, virusziekten en voedingsziekten, telkens, waar mogelijk met enkele onderafdelingen. De bijzonderheden worden in het corpus van het lemma gegeven. Vergelijk ook het WBD, I, aflevering 8, 1478-1480. [N 12, 8; monogr.]
I-5
|
20735 |
aardbeienvlaai |
aardberenvlaai:
Syst. WBD
aerbieereflaaj (L324p Baexem)
|
Vla met vulling van aardbeien [N 16 (1962)]
III-2-3
|
29574 |
aarden pot |
uilespot:
ȳlǝspǫt (L324p Baexem)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
17653 |
aars |
kont:
kontj (L324p Baexem)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
17654 |
aarsspleet |
gat:
gaat (L324p Baexem),
reet:
rēēt (L324p Baexem)
|
aarsspleet tussen de billen [N 10c (1961)]
III-1-1
|
34184 |
abortus, verwerpen |
verwerpen:
vǝrwɛrpǝ (L324p Baexem)
|
Het uitdrijven van de vrucht voordat de normale draagtijd is verstreken en het jonge dier zijn volkomen ontwikkeling heeft bereikt. [A 48A, 9]
I-11
|
32962 |
achtergebleven hooi harken |
bijeenscharren:
bięi̯nšɛrǝ (L324p Baexem),
reken:
rɛ̄kǝ (L324p Baexem)
|
Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.]
I-3
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhām (L324p Baexem),
boks:
boks (L324p Baexem)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
17572 |
achterhoofd |
achterhoofd:
Ndl.
achterhoofd (L324p Baexem),
achterkop:
achterkop (L324p Baexem)
|
achterhoofd [N 10 (1961)]
III-1-1
|