e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Banholt

Overzicht

Gevonden: 550
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kakkerlak zwaab: zjwaabe (mv.) (Banholt) kakkerlak, bakkerstor III-4-2
kalkoen schroet: šrūt (Banholt) Zie afbeelding 11. [R 14, 3; S 16; L 1a-m; L 1, 113; L 17, 11; L B2, 305; A 6, 3a; A 6, 3b; Vld.; monogr.] I-12
kam kam: kamp (Banholt) kam [SGV (1914)] III-1-3
kammen kammen: kemme (Banholt) kammen (ww.) [SGV (1914)] III-1-3
kar kar: kar (Banholt) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karakter (aard) aard: ‘M’  aart (Banholt) aard (karakter) [SGV (1914)] III-1-4
karnen draaien: drīi̯ǝ (Banholt) Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S] I-11
karrenspoor aardweg: ē̜rtwiǝx (Banholt), gelei: gǝlęi̯ (Banholt), lei: lęi̯ (Banholt) Een niet-verharde weg met geulen die zijn ontstaan door het uitschuren van karwielen. [A 21, 2a; A 21, 2b; N 18, 40; monogr.] I-8
kast schap: šāp (Banholt) kast III-2-1
katholiek katholiek (<fr.): kattelek (Banholt) katholiek [SGV (1914)] III-3-3