33705 |
gegraven waterloop |
sloot:
slōw (Q196a Banholt)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
27539 |
geit |
germ:
germ (Q196a Banholt),
met:
mɛt (Q196a Banholt)
|
Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.]
I-12
|
24488 |
gele narcis |
pijlloos?:
pieloeëze mv (Q196a Banholt)
|
narcis
III-4-3
|
23206 |
geloof |
geloof:
geloaf (Q196a Banholt)
|
geloof [SGV (1914)]
III-3-3
|
23320 |
gelooven |
geloven:
gleuve (Q196a Banholt)
|
gelooven [SGV (1914)]
III-3-3
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemèakkelik (Q196a Banholt)
|
gemakkelijk [SGV (1914)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeente:
gemeende (Q196a Banholt)
|
gemeente [SGV (1914)]
III-3-1
|
18254 |
gesp |
gesp:
shoon met eng gasp (Q196a Banholt)
|
gesp [schoenen m.e. ~ ] [SGV (1914)]
III-1-3
|
30181 |
gevak |
gevak:
gǝvāk (Q196a Banholt)
|
Het open vak dat ontstaat wanneer de horizontale en verticale balken aan elkaar bevestigd worden. In het gevak wordt het vlechtwerk of het metselwerk aangebracht. [N 4A, 52e; monogr.]
II-9
|
32966 |
gewas |
geboons:
gǝbōns (Q196a Banholt)
|
Collectief voor hetgeen verbouwd of geteeld wordt op het veld. [L 1, a-m; S 20; monogr.]
I-4
|