21486 |
werkdag |
werkeldag:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
einen wĕrkeldaagsche jas (L327p Beegden)
|
werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)]
III-3-1
|
33336 |
werken op de boerderij |
zwoegen:
žwōgǝ (L327p Beegden)
|
Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c]
I-6
|
26297 |
wervel |
wervel:
wervǝl (L327p Beegden)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
25135 |
wervelwind |
mouwmannetje:
ei mouwmĕnke (L327p Beegden),
wervelwind:
wervelwindj (L327p Beegden)
|
wervelwind [SGV (1914)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24399 |
wesp |
wesp:
wisp (L327p Beegden, ...
L327p Beegden)
|
wesp [DC 09 (1940)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
24408 |
wezel |
wezel:
wezel (L327p Beegden),
z?? sjoew es eine -
wezel (L327p Beegden)
|
wezel [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
gē̜i̯ǝ (L327p Beegden),
plukken:
plø̜kǝ (L327p Beegden)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
19969 |
wieg |
wieg:
einen douw - doui.
weeg (L327p Beegden)
|
wieg [SGV (1914)]
III-2-2
|
34574 |
wiel |
rad:
rāt (L327p Beegden),
meervoud
rāi̯.ǝr (L327p Beegden)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
24276 |
wielewaal |
goudmerel:
goudmèrel (L327p Beegden),
goudmerling:
goudmèrling (L327p Beegden),
wielewaal:
wielewa (L327p Beegden)
|
Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|