e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beegden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
werkdag werkeldag: ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.  einen wĕrkeldaagsche jas (Beegden) werkdagen (mv.) [een jas voor de - ] [SGV (1914)] III-3-1
werken op de boerderij zwoegen: žwōgǝ (Beegden) Ook te verstaan als het doen van huishoudelijk werk in het boerenbedrijf. De belangrijkste termen in taalgeografische zin zijn ongetwijfeld schommelen en keuteren; deze zijn dan ook in kaart gebracht; vergelijk nog de behandeling van schommelen in Goossens 1963b. De op Nederlandse bodem ontstane afleiding labeuren van het Franse leenwoord labeur is in de semasiologische kaart 5 ondergebracht. Verreweg het grootste deel van de andere opgaven zijn expressief geladen uitdrukkingen met velerlei connotaties voor "hard werken, zich afsloven" in het algemeen. [JG 1b; L 8, 149, S 47; monogr. add. uit N 5A, 95a; L 37, 11c] I-6
wervel wervel: wervǝl (Beegden) Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.] II-9
wervelwind mouwmannetje: ei mouwmĕnke (Beegden), wervelwind: wervelwindj (Beegden) wervelwind [SGV (1914)] || wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)] III-4-4
wesp wesp: wisp (Beegden, ... ) wesp [DC 09 (1940)], [SGV (1914)] III-4-2
wezel wezel: wezel (Beegden), z?? sjoew es eine -  wezel (Beegden) wezel [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] III-4-2
wieden, algemeen geden: gē̜i̯ǝ (Beegden), plukken: plø̜kǝ (Beegden) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wieg wieg: einen douw - doui.  weeg (Beegden) wieg [SGV (1914)] III-2-2
wiel rad: rāt (Beegden), meervoud  rāi̯.ǝr (Beegden) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielewaal goudmerel: goudmèrel (Beegden), goudmerling: goudmèrling (Beegden), wielewaal: wielewa (Beegden) Hoe heet de wielewaal? [DC 06 (1938)] III-4-1