32831 |
handrol, tuinrol |
kleine wel:
klęi̯n wɛl (L300p Beesel)
|
Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.]
I-2
|
18256 |
handschoen |
haas:
hase (L300p Beesel),
hāās (L300p Beesel)
|
handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)]
III-1-3
|
22879 |
handspel |
hands (eng.):
hens (L300p Beesel)
|
Hij heeft de bal men de hand aangeraakt, het is ... [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
25056 |
handvol |
handvol:
hampəl (L300p Beesel),
handj-volle (L300p Beesel)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33147 |
handzeef |
zeef:
zēf (L300p Beesel)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|
17811 |
hangen |
hangen:
hange (L300p Beesel)
|
hangen [SGV (1914)]
III-1-2
|
18979 |
hansworst |
flap:
flap (L300p Beesel),
flares:
cf. RhWb. II, kol. 560, s.v. "Flares": "Geck, läppischer Kerl (wer auffällig gekleidet ist u. sich auffällig benimmt)
flarəs (L300p Beesel),
hansworst:
hanswors (L300p Beesel)
|
iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25027 |
hard, luid |
hel:
hel (L300p Beesel),
helle (L300p Beesel, ...
L300p Beesel),
hellə (L300p Beesel),
hèl (L300p Beesel)
|
hard (schreeuwen) [DC 38 (1964)] || hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)] || luid [SGV (1914)]
III-4-4
|
21940 |
hard, snel vliegen |
jagen:
jaagə (L300p Beesel)
|
Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: hard, snel vliegen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
18036 |
hardlijvigheid, hardlijvig (zijn) |
niet kunnen afgaan:
neet konnə aafgaon (L300p Beesel)
|
Constipatie: verstopping, hardlijvigheid (beslotenheid, constipatie, obsteeg afgaan). [N 84 (1981)]
III-1-2
|