e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beesel

Overzicht

Gevonden: 3426
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
handrol, tuinrol kleine wel: klęi̯n wɛl (Beesel) Een kleine rol voor gebruik in de tuin of op een klein perceel; deze rol wordt door een persoon voortgetrokken aan een touw dat op twee plaatsen aan het raam bevestigd is, of aan een met het raam verbonden steel met handgreep. Zie de afb. 85 en 86. [JG 1a; N 11A, 186a; A 40, 9f; div.] I-2
handschoen haas: hase (Beesel), hāās (Beesel) handschoen [SGV (1914)] || handschoenen (mv) [SGV (1914)] III-1-3
handspel hands (eng.): hens (Beesel) Hij heeft de bal men de hand aangeraakt, het is ... [DC 49 (1974)] III-3-2
handvol handvol: hampəl (Beesel), handj-volle (Beesel) de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)] III-4-4
handzeef zeef: zēf (Beesel) De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.] I-4
hangen hangen: hange (Beesel) hangen [SGV (1914)] III-1-2
hansworst flap: flap (Beesel), flares: cf. RhWb. II, kol. 560, s.v. "Flares": "Geck, läppischer Kerl (wer auffällig gekleidet ist u. sich auffällig benimmt)  flarəs (Beesel), hansworst: hanswors (Beesel) iemand die zich belachelijk aanstelt [hanswordt, polichinelle] [N 85 (1981)] III-1-4
hard, luid hel: hel (Beesel), helle (Beesel, ... ), hellə (Beesel), hèl (Beesel) hard (schreeuwen) [DC 38 (1964)] || hard klinkend [hard, luid] [N 91 (1982)] || luid [SGV (1914)] III-4-4
hard, snel vliegen jagen: jaagə (Beesel) Hoe benoemt U allerlei vormen van vliegen: hard, snel vliegen? [N 93 (1983)] III-3-2
hardlijvigheid, hardlijvig (zijn) niet kunnen afgaan: neet konnə aafgaon (Beesel) Constipatie: verstopping, hardlijvigheid (beslotenheid, constipatie, obsteeg afgaan). [N 84 (1981)] III-1-2