18518 |
colbertjasje |
colbert (fr.):
colbert (Q106p Bemelen)
|
colbertjasje, (korte) jas van een kostuum [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
bloes (Q106p Bemelen)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
gadem:
gaam (Q106p Bemelen),
wasem:
wasem (Q106p Bemelen)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)]
III-4-4
|
17702 |
darm |
darm:
derm (Q106p Bemelen)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
18250 |
das, sjaal |
sjaal:
sjaal (Q106p Bemelen)
|
das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18592 |
dasspeld |
spang:
spang (Q106p Bemelen)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21416 |
de hort op? |
op jaks:
op jaks zijn (Q106p Bemelen),
op route (fr.):
op roet zijn (Q106p Bemelen)
|
Uitdrukking voor: veel weg zijn; dikwijls niet thuis wezen (een dergelijke uitdrukking wordt vaak gebruikt van huisvrouwen en is wat afkeurend. Men bedoelt dan: ze hoorde voor het huishouden te zorgen, maar ze is te vaak weg om dat goed te doen) [DC 28 (1956)]
III-3-1
|
19785 |
de was invochten |
sprinkelen:
s als ch in fr. woord chaud
sprinkele (Q106p Bemelen)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|
32702 |
de wintervoor ploegen |
belken:
bęlǝkǝ (Q106p Bemelen)
|
Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.]
I-1
|
30506 |
deklatten |
dakstekken:
dākstɛkǝ (Q106p Bemelen)
|
De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a]
II-9
|