e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houweel hak: hak (Beringen) Houweel of hak die vroeger gebruikt werd om de wielen van de kar of wagen vrij te maken als die vastgelopen was op slechte wegen. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de kar of wagen tot de wegen beter werden en de hak als steun vervangen werd door de zware karsteun. [N 17, 83; JG 1d; monogr.] I-13
huid huid: huid (Beringen), koeienvel: kǫi̯vɛlǝn (Beringen), vel: vel (Beringen) [L 29, 44]de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] I-11, III-1-1
huif van de huifkar bâche: baš (Beringen) Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13
huifkar huifkar: hø̜̄fkē̜r (Beringen) Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.] I-13
huilen beuken: bøkə (Beringen), schreeuwen: sxrīvə (Beringen) wenen [ZND B1 (1940sq)] III-1-4
huilen (van droefheid) beuken: beukte (Beringen) Hij huilde (weende, schreide) van droefheid [ZND 44 (1946)] III-1-4
huis, woning huis: hø͂ͅs (Beringen), høͅi̯s (Beringen) huis [ZND 01 (1922)], [ZND 34 (1940)] III-2-1
huisakker huishof: hø̄shǫf (Beringen), hø̜̄ǝshof (Beringen), veld: vęlt (Beringen) Aan het erf grenzende akkergrond. [N 5AøIIŋ, 76d en 76e; N 6, 33a; A 10, 3 en 4; JG 1b, add.; L 19b, 1a; monogr.] I-8
huishouden huishouden: hø͂ͅi̯shon (Beringen), høͅi̯shōn (Beringen) Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)] III-2-1
huismus, mus mus: mus (Beringen), mussen mv. (Beringen), møs (Beringen) mus [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND 43 (1943)] III-4-1