18586 |
bustehouder |
soutien (fr.):
sytiēͅ (K358p Beringen)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18588 |
bustehouder: spotnamen |
tettengeer:
Tettenzjèr.
tetəžēͅər (K358p Beringen),
tettenkorf:
Tette[n]korf.
tetəkərf (K358p Beringen)
|
bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20223 |
buurman |
buur:
buur (K358p Beringen),
by(3)̄r (K358p Beringen),
gebuur:
gəby(3)̄r (K358p Beringen),
nə gəby(3)̄ər (K358p Beringen)
|
buurman [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] || een buurman [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
20241 |
buurt |
geburen:
gəbūrə (K358p Beringen),
hij wuunt in ne gebure (K358p Beringen),
hɛ wuut iu də gəbyrə (K358p Beringen)
|
buurt [ZND 01 (1922)] || Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21305 |
buurten |
buurten:
goin buurte (K358p Beringen),
uchteren:
oechtərə (K358p Beringen),
øxtərə (K358p Beringen)
|
buurten (s avonds bij de buren gaan praten) [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
21304 |
buurvrouw |
buurvrouw:
buurvroo (K358p Beringen),
gebuursvrouw:
gəbūrzvrō (K358p Beringen),
vrouw uit de geburen:
ən vrōøͅtəgəbyərə (K358p Beringen),
vrouwmens:
ə vroməs (K358p Beringen),
wijf:
ə wef (K358p Beringen)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)] || een buurvrouw [ZND B1 (1940sq)]
III-3-1
|
18654 |
cape |
omhanger:
omhangər (K358p Beringen)
|
cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18557 |
capuchon |
kap:
kap (K358p Beringen, ...
K358p Beringen)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22678 |
castagnetten |
kleppers:
Altijd mv. gebruikt. Geh. Beeringen. (t Daghet in den Oosten IX, 66)
klippers (K358p Beringen)
|
Fr. castagnettes; kinderspeeltuig van twee plankskens of schalies die men volgens maat op elkander doet slaan
III-3-2
|
33749 |
castreren |
pitsen:
petsǝ (K358p Beringen),
snijden:
snē̜i̯ǝ (K358p Beringen),
snē̜ǝ (K358p Beringen),
snęi̯ǝ (K358p Beringen),
snɛi̯ǝ (K358p Beringen)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-12, I-9
|