e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K358p plaats=Beringen

Overzicht

Gevonden: 3514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bustehouder soutien (fr.): sytiēͅ (Beringen) bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)] III-1-3
bustehouder: spotnamen tettengeer: Tettenzjèr.  tetəžēͅər (Beringen), tettenkorf: Tette[n]korf.  tetəkərf (Beringen) bustehouder, steunlijfje voor de boezem [N 25 (1964)] III-1-3
buurman buur: buur (Beringen), by(3)̄r (Beringen), gebuur: gəby(3)̄r (Beringen), nə gəby(3)̄ər (Beringen) buurman [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] || een buurman [ZND B1 (1940sq)] III-3-1
buurt geburen: gəbūrə (Beringen), hij wuunt in ne gebure (Beringen), hɛ wuut iu də gəbyrə (Beringen) buurt [ZND 01 (1922)] || Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurten buurten: goin buurte (Beringen), uchteren: oechtərə (Beringen), øxtərə (Beringen) buurten (s avonds bij de buren gaan praten) [ZND B1 (1940sq)] || Hoe heet het gebruik in de winter s avonds bij de buren te gaan zitten praten? [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurvrouw buurvrouw: buurvroo (Beringen), gebuursvrouw: gəbūrzvrō (Beringen), vrouw uit de geburen: ən vrōøͅtəgəbyərə (Beringen), vrouwmens: ə vroməs (Beringen), wijf: ə wef (Beringen) buurvrouw [ZND 22 (1936)] || een buurvrouw [ZND B1 (1940sq)] III-3-1
cape omhanger: omhangər (Beringen) cape, grote ~, versierd met kant, strikken en fluwelen garnering [umhanger] [N 25 (1964)] III-1-3
capuchon kap: kap (Beringen, ... ) capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)] III-1-3
castagnetten kleppers: Altijd mv. gebruikt. Geh. Beeringen. (t Daghet in den Oosten IX, 66)  klippers (Beringen) Fr. castagnettes; kinderspeeltuig van twee plankskens of schalies die men volgens maat op elkander doet slaan III-3-2
castreren pitsen: petsǝ (Beringen), snijden: snē̜i̯ǝ (Beringen), snē̜ǝ (Beringen), snęi̯ǝ (Beringen), snɛi̯ǝ (Beringen) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11, I-12, I-9