e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tranende ogen de ogen lopen: de oeëge loeëpe (Beverlo), de ogen tranen: de oeëge troane (Beverlo) oog: tranende ogen [sijp-, siep-, sijper-, seeper-, soep-, leep-, prutooge] [N 10 (1961)] III-1-1
trant gang: gank (Beverlo) gang (manier van gaan) III-1-2
treiteren het hart uithalen: het hèt ōthoole (Beverlo), judassen: zjuudasse (Beverlo), koeioneren: cojoneeren (Beverlo), kùjeneere (Beverlo), met zijn kloten spelen: mi zèn kloe"te speele (Beverlo), plagen: iemand plagen (Beverlo), iemand plagə (Beverlo), plogen (Beverlo), treiteren: emant trēͅtərə (Beverlo), trê"tere (Beverlo), voor de aap houden: vur den oop hawe (Beverlo) Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || judassen || tergen || treiteren III-1-4
treiterkop treiteraar: trê"terê"r (Beverlo) treiter(aar) III-1-4
trek, eetlust goesting: xūsteŋ entēͅtə (Beverlo), goesting in het eten: goejesting in’t ète (Beverlo) hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)] III-2-3
trekharmonica harmonica: harmonəka (Beverlo), monica: monəka (Beverlo), trekorgel: trèkör"gel (Beverlo), Geh. Beverloo en rond. (t Daghet in den Oosten XI, 38)  trekorgel (Beverlo), trekzak: trèkzak (Beverlo), trəkzak (Beverlo), vgl. pag. 263: trekorgel, zie harmonika.  trèkzak (Beverlo) Accordeon. || Harmonica. || Harmonika. || Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)] III-3-2
trekken trekken: treͅkke (Beverlo) trekken [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
treuren treuren: truure (Beverlo) treuren III-1-4
treuzelaar nesselgat: nèsselgat (Beverlo), tasgat: tasgat (Beverlo) treuzelkous III-1-4
treuzelen chipoteren (<fr.): sjipeteere (Beverlo), nesselen: nèssele (Beverlo), traineren: trèneere (Beverlo), treuzelen: dieje joeng kan treuzele (Beverlo) Die jongen kan treuzelen (hij doet alles langzaam en verdroomt zijn tijd; geef de gemeenzame dialectwoorden en uitdrukkingen aan om dit uit te drukken). [ZND 37 (1941)] || talmen III-1-4