e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverlo

Overzicht

Gevonden: 2283
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtspaander bolster: bolstərs (Beverlo) spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] III-2-1
houtworm houtmade: haatmooj (Beverlo), houtworm: haatwörm (Beverlo), houtworm (Beverlo), milver: mullever (Beverlo), mulveren (Beverlo), møͅləvər (Beverlo), molm: olm (Beverlo, ... ) houtworm || houtworm, memel [ZND 38 (1942)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
hovaardig groots: gruts (Beverlo, ... ), te groots om iets te zeggen: te gruts vur iet te zènge  gruts (Beverlo), hovaardig: hoevjèreg (Beverlo), huvjeͅrəx (Beverlo), hùvjèreg (Beverlo, ... ), schijt: scheet (Beverlo), schê"t (Beverlo) groots (fier) || hoogmoedig || hoogmoedig(e) || hovaardig [ZND A1 (1940sq)] || hovaardig (zie ook hoogmoedig) || trots(e) (hoogmoedig(e)) III-1-4
huid huid: hûîd (Beverlo), vel: vel (Beverlo, ... ), veͅl (Beverlo, ... ) de huid (van de mens) [ZND 29 (1938)] || een vel [ZND A1 (1940sq)] || huid || huid, vel [N 10b (1961)] III-1-1
huidschilfers pellen: pelle (Beverlo) schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2
huifkar huivenkar: Een grote (witte) muts gedragen door Hollandse vrouwen.  hoͅuvəkār (Beverlo) huifkar, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
huilen beuken: beuke (Beverlo), grijnzen: de kleine heeft de ganse nacht gegrijnd: de klène hèt den hie"le nacht gegrinst  grinse (Beverlo), huilen: hûîle (Beverlo), janken: janke (Beverlo), schreeuwen: schrie"ve (Beverlo, ... ), schruu"ve (Beverlo), toeten: toete (Beverlo), wenen: wēnə (Beverlo) grijnen || huilen || schreien || wenen [ZND B1 (1940sq)] III-1-4
huis, woning huis: hø͂ͅs (Beverlo), høͅs (Beverlo), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  hûîs (Beverlo), kruipkot: spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  krûîpkot (Beverlo), woon: spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  wun (Beverlo), wùn (Beverlo) huis [ZND 34 (1940)] III-2-1
huishouden huishouden: hø͂ͅshāən (Beverlo), høͅshān (Beverlo), spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  hûîshaave (Beverlo) huishouden || Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)] III-2-1
huisraad, inboedel boedel: spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  bùrel (Beverlo), boel: spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  bùl (Beverlo), pattaklang: spelling Beverlo wbk.; \": naslag (stomme e)  bateklan (Beverlo) inboedel III-2-1