34382 |
kudde schapen |
kud:
kē̜t (Q072p Beverst),
kęt (Q072p Beverst)
|
[JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
hoop:
hōp (Q072p Beverst),
kudde:
kɛt (Q072p Beverst)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
34383 |
kuddeschaap |
kudschaap:
kętšōǝp (Q072p Beverst)
|
Schaap dat in een kudde thuishoort. [JG 1a]
I-12
|
17582 |
kuif |
struif:
struf (Q072p Beverst)
|
kuif [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
kuifliewerk:
IPA, omgesp.
køͅflewɛrək (Q072p Beverst)
|
leeuwerik: kuifleeuwerik (17 overal op open plekken bij woningen aan buitenrand van dorp en stad; puntkuifje; trekt niet; totaal niet schuw; roep [tie-rie-rieuw]; nogal zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24200 |
kuifmees |
dennensijs:
Frings
deͅnəsīs (Q072p Beverst)
|
kuifmees (11,5 grijze kop met kuifje; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in oud eekhoornnest; roep [bi-bi-bi-brr-brr-brr]; zang heel zacht en miesperend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33703 |
kuil |
kuil:
kǫu̯l (Q072p Beverst)
|
Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.]
I-8
|
33177 |
kuiltje |
kuil:
kǫu̯l (Q072p Beverst)
|
Het gat dat men hetzij met de schop, hetzij met de pootkruk in de grond maakt om daarin een pootaardappel te doen. Zie ook de opgaven bij het lemma Met De Schop Poten, Kuiltjes Maken. [JG 1a; add. uit N 12, 15]
I-5
|
17606 |
kuiltje (in de kin / wangen) |
kotje:
kiteke (Q072p Beverst),
kuiltje:
kijlkə ən də kin (Q072p Beverst)
|
een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
32341 |
kuip |
kuip:
kǭwp (Q072p Beverst)
|
In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.]
II-12
|