e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Beverst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kudde schapen kud: kē̜t (Beverst), kęt (Beverst) [JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.] I-12
kudde volwassen varkens hoop: hōp (Beverst), kudde: kɛt (Beverst) In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.] I-12
kuddeschaap kudschaap: kętšōǝp (Beverst) Schaap dat in een kudde thuishoort. [JG 1a] I-12
kuif struif: struf (Beverst) kuif [N 10 (1961)] III-1-1
kuifleeuwerik kuifliewerk: IPA, omgesp.  køͅflewɛrək (Beverst) leeuwerik: kuifleeuwerik (17 overal op open plekken bij woningen aan buitenrand van dorp en stad; puntkuifje; trekt niet; totaal niet schuw; roep [tie-rie-rieuw]; nogal zachte zang [N 09 (1961)] III-4-1
kuifmees dennensijs: Frings  deͅnəsīs (Beverst) kuifmees (11,5 grijze kop met kuifje; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in oud eekhoornnest; roep [bi-bi-bi-brr-brr-brr]; zang heel zacht en miesperend [N 09 (1961)] III-4-1
kuil kuil: kǫu̯l (Beverst) Een kuil, gat in de grond. [L 29, 12a; L 1a-m; monogr.] I-8
kuiltje kuil: kǫu̯l (Beverst) Het gat dat men hetzij met de schop, hetzij met de pootkruk in de grond maakt om daarin een pootaardappel te doen. Zie ook de opgaven bij het lemma Met De Schop Poten, Kuiltjes Maken. [JG 1a; add. uit N 12, 15] I-5
kuiltje (in de kin / wangen) kotje: kiteke (Beverst), kuiltje: kijlkə ən də kin (Beverst) een kuiltje in de kin [ZND 29 (1938)] III-1-1
kuip kuip: kǭwp (Beverst) In het algemeen een wijd vat, meestal van hout, van boven open en daar ook iets wijder dan aan de onderzijde. [N E, L; S 19; L 1a-m; L 17, 18a; monogr.] II-12