e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bedorven ei rotte eieren: rǫtǝ ēr (Bilzen) [N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.] I-12
bedriegen bedriegen: bədrīgə (Bilzen), ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a  bedriegen (Bilzen), besjacheren: ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a  besjachelen (Bilzen) bedriegen [ZND 01 (1922)], [ZND A2 (1940sq)] III-1-4
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis stallen: stɛl (Bilzen) Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.] I-6
bedroefd droef: ook materiaal znd 23,33  drief (Bilzen), drīf (Bilzen), een gezicht wie een elf -uren-lijk: ook materiaal znd 23,33 droef gezicht  e gezig waai en elf oere lyk (Bilzen) droef [ZND 01 (1922)] III-1-4
bedsprei bedsprei: beͅtsprēͅi̯ (Bilzen), beͅtspreͅ (Bilzen) bedsprei [RND] || Een bedsprei met franjes [ZND 23 (1937)] III-2-1
beeld beeld: bieëld (Bilzen), bêld (Bilzen), ə beelt (Bilzen) Beeld. [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || Een beeld. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
beeldhouwer beeldhouwer: bèldhouwer (sic) (Bilzen), beeldsteker: (meest uit hout)  ne béldstaeker (Bilzen), steenkapper: ne steenkapper (Bilzen), steenkapper (Bilzen, ... ) iemand die uit steen beelden maakt [beeldsteker, beeldhouwer, beeldenpikker] [N 112 (2006)] III-3-2
beeldhouwersbeitel, beeldhouwersguts sculptuurbeitel: skølptiǝrbiǝtǝl (Bilzen), uitsteekbeitel: ǫwtstē̜k˱biǝtǝl (Bilzen) In het algemeen een beitel die voor beeldhouwwerk wordt gebruikt. Sommige opgaven duiden een beitel aan waarvan het blad een specifieke vorm heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval met de woordtypen lepelguts, schepguts en spatel, die van toepassing zijn op een beitel met een spatelvormig, licht gebogen blad. [N 53, 45a-d; N 53, 45f] II-12
beeldzijde van een geldstuk kop: kop (Bilzen, ... ), kruis: kreis (Bilzen, ... ) de beeldzijde van een munt of geldstuk [kop, kruis, illevers, leeuw, wapentje] [N 112 (2006)] III-3-2
beemd beemd: bɛm (Bilzen) Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.] I-8