e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
appelmoes appelcompte: appelkompot (Bilzen), appelmoes: appelmoes (Bilzen), appelmoēs (Bilzen), ook recenter  appelmoes (Bilzen), appelpruts: appelpruts (Bilzen), appelspijs: enkel voor vlaaibeleg  appelspaajs (Bilzen), compte: compotte (Bilzen), koempot (Bilzen), pruts: pruts (Bilzen, ... ) appelmoes [N 16 (1962)], [ZND 32 (1939)] || appelmoes [trot, trut] [N 38 (1971)] III-2-3
appeltaart taartenpom: taotepoem (Bilzen) appeltaart [N 16 (1962)] III-2-3
appeltaartje appelvlaaitje: appelvlojke (Bilzen), taartje: e toertsje (Bilzen) appeltaartje [N 16 (1962)] || een klein appeltaartje, in de vorm van een halve maan [ZND 32 (1939)] III-2-3
appelvink appelvink: appelvènk (Bilzen) appelvink (18 grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik] [N 09 (1961)] III-4-1
aprilgek aprilgek: aprilgêk (Bilzen, ... ), (op zoek naar een solsleutel)  aprilgêk (Bilzen), prilgek: prilgêk (Bilzen), prilgêk! (Bilzen, ... ) de dag waarop men lichtgelovige personen om een onzinnige boodschap stuurt (1 april) [N 112 (2006)] || de onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad] [N 112 (2006)] III-3-2
aprilgrap aprilgrap: aprilgrap (Bilzen), aprilvis: aprilvès (Bilzen, ... ), prilvis: prilvès (Bilzen) de onzinnige boodschap op 1 april [aprilvis, aprilzaad, zikkelzaad] [N 112 (2006)] III-3-2
arabische gom schellak: šīllak (Bilzen) Witte schellak voor het stoppen van gaatjes. [N 54, 1j; monogr.] II-12
architraaf bekleding: bǝklējeŋ (Bilzen) Zie kaart. Omlijsting van een raam- of deurkozijn, doorgaans in de vorm van een geprofileerde lat. In de eenvoudigste vorm bestaat de architraaf uit een koplat die op het kozijn wordt gespijkerd. Meestal wordt er echter een platstuk aan toegevoegd dat met de koplat een geheel kan uitmaken of ook wel afzonderlijk met een sponning in de koplat wordt gewerkt. Wanneer de architraaf breder is dan het kozijnhout, worden in de muur architraafklossen gemetseld waartegen de architraaf kan worden vastgezet. [N 55, 20; N 55, 145; monogr.] II-9
architraafspijker chambranle-nagel: šǝbraŋnǭgǝl (Bilzen) Spijker met verloren kop waarmee de omlijsting van een deur- of raamkozijn wordt vastgezet. Zie ook het lemma ɛarchitraafɛ in wld II.9, pag. 116. Volgens de respondenten uit Stein (Q 15), Bilzen (Q 83) en Mechelen (Q 204a) hadden latnagels nummer 18/14; ze waren dan dus 1.5 duim (3.5 tot 4 cm) lang.' [N 54, 16c] II-12
aren lezen oogsten: ōstǝ (Bilzen), ǭstǝ (Bilzen) Het oprapen en verzamelen van de achtergebleven aren op het veld. Het was vroeger gewoonte de aren die op het pasgemaaide en geoogste veld achterbleven, te laten liggen, zodat behoeftigen deze konden verzamelen. Het was een vorm van armenzorg. [N 15, 35; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 39, 40; Lu 3, 6; R [s], 31; R 3, 68; monogr.; add. uit A 23, 16.2] I-4