31031 |
aflapsteek |
korte steek:
kotǝ stīk (Q083p Bilzen)
|
Een steek die men toepast bij het aflappen. [N 60, 112b]
II-10
|
26362 |
aflaten, afdraaien |
aftrekken:
ǭftrękǝ (Q083p Bilzen)
|
De sluis laten zakken met behulp van een hefboom of winde. Wanneer wordt gewerkt met een hefboom, kan de molenaar de sluis in één ruk laten dichtvallen. Woordtypen als instoten, ingooien, toehouwen, toegooien en toesmijten wijzen daar dan ook op. Wanneer een winde wordt gebruikt, moet de molenaar de sluis afdraaien. Zie ook het lemma ɛoptrekken, opdraaienɛ.' [Vds 43; Jan 44; Coe 30; Grof 60]
II-3
|
20437 |
afleggen van een dode |
op walm leggen:
znd 32, 20;
op woëm legge (Q083p Bilzen)
|
een doode lijken (vooraleer hij gekist wordt) [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
17722 |
afloeren, bespieden |
spioneren:
spionneeren (Q083p Bilzen),
uitspioneren:
outspionneeren (Q083p Bilzen)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
31061 |
afmaken |
afmaken:
ǭfmǭkǝ (Q083p Bilzen)
|
Het afwerken van de schoen; de laatste handelingen voor het uitleesten; het in model brengen en gladmaken van de kanten en de zool; het uitpoetsen, in het zwart zetten, met was inbranden en ophalen van de schoen. [N 60, 131a]
II-10
|
29039 |
afpersen |
afstrijken:
ǭfstręjkǝ (Q083p Bilzen),
opstrijken:
opstręjkǝ (Q083p Bilzen)
|
Het kledingstuk voor de laatste keer zoveel als nodig is persen. [N 59, 82]
II-7
|
29788 |
afplakken |
blad papier:
blǭt pǝpī̄r (Q083p Bilzen
[(gemaakt van grijs papier)]
),
een onderslag maken:
nǝn ǫndǝrslǭx mǭkǝ (Q083p Bilzen)
|
Het laatste blad van een volgezette kamer dichtplakken met een groot stuk papier in verband met de regeling van de luchtstroom. Volgens de invuller uit Q 83 werd het papier door de luchtstroming, de trek (d\n tręk), tegen de reten van de inzet getrokken. [N 98, 147; monogr.]
II-8
|
34245 |
afromen |
aflaten:
ǭ.flǫtǝ (Q083p Bilzen),
afromen:
ǭfrēmǝ (Q083p Bilzen)
|
De room van de melk scheppen. Men kon de room van de melk scheiden door met een houten latje de room tegen te houden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden roomschotel wegvloeide. Een andere methode was de melk overgieten of aflaten in een andere kruik of emmer, terwijl men de aan de oppervlakte gevormde room tegenhield door blazen. Een modernere manier van scheiden van room en melk gebeurde met de melkmachine of centrifuge. [A 23, 3; Lu 1, 3; JG 1a, 1b, 1d; Vld.; monogr.]
I-11
|
30398 |
afronden |
de nazen afronden:
dǝ nǭzǝn ǭfrǫnǝ (Q083p Bilzen)
|
De voorzijde van de treden afronden. [N 55, 111a]
II-9
|
33866 |
afscheiding als teken van hengstigheid |
snoer:
snūr (Q083p Bilzen),
snoersel:
snīrsǝl (Q083p Bilzen)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|