e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

Gevonden: 5500

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterhaam achterhaam: ā.tǝr(h)ǭ.m (Bilzen) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhand van het paard achterhand: ātǝrhant (Bilzen) Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9
achterijzer achterijzer: ātǝręjzǝr (Bilzen), achterste hoefijzer: ātǝrstǝ (h)ūf˱ęjzǝr (Bilzen) Hoefijzer voor de achterhoef van het paard. Het achterijzer heeft meestal een ovale vorm. Zie ook afb. 223b. [N 33, 353; N 33, 354b] II-11
achterknie hak: hak (Bilzen) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achterlap afdeklap: ǭfdęklap (Bilzen) De achterlap is het stuk leer dat dient als buitenste laag, dus als loopvlak, van de hak. Een hak is opgebouwd uit drie delen, de "omloper", de "onderstukken" en de "achterlap". Zie afb. 51. [N 60, 128c] II-10
achterste achterste: aterste (Bilzen), e͂ēste (Bilzen), achterwerk: Eufemistisch.  aaterwêrk (Bilzen), gat: gaot (Bilzen), kont: kont (Bilzen), kontje: kontsje (Bilzen), poep: Kindertaal.  pōēp (Bilzen), poeper: Kindertaal.  pōēper (Bilzen), poepertje: Kindertaal.  pōēperke (Bilzen), poepje: Kindertaal.  pōēpeke (Bilzen) [N 10c (1995)]achterste [ZND 01 (1922)] III-1-1
achterstijl achterstuk: ātǝrstęk (Bilzen), rugstuk: ręxstęk (Bilzen) Stijl aan de achterzijde van een meubel. Zie ook afb. 169. [N 56, 129c] II-12
achteruit cour (fr.): plaats achter het huis  kūr (Bilzen), terug-ju(j): tryk jȳ (Bilzen) koer, achteruit [ZND m] || Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10, III-2-1
achteruitgaan achteruitgaan: ateroutgon (Bilzen) achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)] III-1-2
achteruittrappen houwen: hōǝ (Bilzen), slaan: slon (Bilzen) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9