29672 |
afstrijken |
afpakken:
ǭfpakǝ (Q083p Bilzen),
afsnijden:
ǭfsnājǝ (Q083p Bilzen)
|
De overtollige klei in de vormbak afstrijken met de handen of met behulp van een houten plankje, een afstrijkboog of een mes. Het woordtype afstrijken werd in L 270 ook gebruikt voor het afstrijken van de klei in een pannenvorm. [monogr.; N 98, 80 add.]
II-8
|
31979 |
aftekenen met behulp van een kruishout |
aftrekken:
ǭftrękǝ (Q083p Bilzen),
tekenen:
tēkǝnǝ (Q083p Bilzen)
|
Met behulp van het kruishout of het dubbel kruishout een stuk hout op breedte en/of dikte aftekenen, bijvoorbeeld wanneer dit geschaafd moet worden. Wanneer het kruishout met het blokje langs de rand van het werkstuk wordt voortbewogen, krast de pin een evenwijdig aan die rand lopende lijn in het hout. [N 53, 197b-d; N G, 17c]
II-12
|
29030 |
aftekenen met krijt |
aftekenen met krijt:
ǭftēkǝnǝ męt kręjt (Q083p Bilzen)
|
In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74]
II-7
|
31344 |
aftekenmal |
model:
mǫdɛl (Q083p Bilzen)
|
Kartonnen of houten voorbeeld waarnaar iets, bijvoorbeeld een profiel, gemaakt wordt. De aftekenmal kan dus dienen als geleider bij het afschrijven en/of controleren van het profiel van een werkstuk. [N 53, 196a]
II-12
|
25740 |
aftrekken |
was opzetten:
was opzętǝ (Q083p Bilzen)
|
Het met was bestrijken van de schoen. [N 60, 134b]
II-10
|
33313 |
aftrekken (met de hand) |
repen:
rēpǝ (Q083p Bilzen)
|
Het uit de grond trekken van konijnevoer, onkruid, e.d., zonder dat daarbij gereedschap wordt gebruikt. [N Q, 11c]
I-5
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
uitwinnen:
ǫu̯.twęnǝ (Q083p Bilzen)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
34002 |
aftuigen |
onthamen:
ǫnhǭmǝ (Q083p Bilzen)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
30946 |
afvalleer |
afval:
ǭf˲val (Q083p Bilzen),
schalmen:
šalmǝ (Q083p Bilzen)
|
De snippers leer die overblijven van het uitsnijden van de pasklare stukken. [N 60, 48]
II-10
|
24848 |
afvallen van bladeren |
vallen:
vallen (Q083p Bilzen)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|