21034 |
as |
as:
as (Q083p Bilzen)
|
as [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
34578 |
asarm |
arm:
ęrm (Q083p Bilzen)
|
Elk van de uiteinden van de as die door de naven steken. Een asarm is steeds van metaal. [N 17, 53; N G, 48d; monogr]
I-13
|
32672 |
asblok |
asblok:
as˱blǫk (Q083p Bilzen
[(vaste blok zonder holte waarin alleen de as ligt)]
),
lade:
lǭi̯ (Q083p Bilzen
[(men kan er allerlei in leggen)]
)
|
Houten blok met aan de onderzijde een gleuf waarin de metalen as bevestigd wordt, ter versteviging van de as. Zie verder ook WLD I.1 voor het asblok van de ploeg. [N 17, 40 + 44j + 50b + 51; N G, 48a; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2b; monogr.]
I-13
|
30553 |
asfaltpapier |
asfalt:
asfalt (Q083p Bilzen)
|
Poreus bordpapier, gedrenkt in asfalt of zware teeroliën. Asfaltpapier wordt gebruikt als isolatiemateriaal tegen vocht maar ook als dakbedekking. 'Lodorite' is een asfaltbitumen juteweefsel dat als afdichtingsmateriaal in stroken wordt verwerkt. [N 31, 36b; N 64, 155b; monogr.]
II-9
|
33277 |
asperge |
asperge:
aspɛržǝ (Q083p Bilzen)
|
Asparagus officinalis L. Een tot 2 meter hoge plant met naaldvormige takjes en rode bessen, die op zandgronden groeit en om de jonge, ondergrondse spruiten als groente wordt geteeld in aspergebedden. [N Q, 7; monogr.]
I-5
|
22084 |
asse |
asse:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
asse (Q083p Bilzen)
|
asse? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
32227 |
asstroppen |
asbanden:
as˱bɛ̄n (Q083p Bilzen)
|
De metalen beugels die dienen om de metalen karas in het houten asblok vast te houden. Zie ook afb. 195. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de asstroppen. Meestal is het een soort beugel met aan beide einden schroefdraad waarop met twee moeren een sluitstuk wordt vastgezet. Soms bestaan de asstroppen echter ook uit twee ijzeren plaatjes, één boven en één onder het asblok, die worden verbonden door twee bouten waarop twee moeren worden gedraaid (Goossens, pag. 18). [N G, 48b; JG, 1a]
II-12
|
22897 |
aswoensdag |
asgoensdag:
aschgoensdig (Q083p Bilzen),
asgoensdig (Q083p Bilzen),
asgunsdəg (Q083p Bilzen),
aswoensdag:
aschwoensdig (Q083p Bilzen)
|
Aswoensdag. [ZND 01 (1922)], [ZND 19A (1936)]
III-3-3
|
22370 |
autoped |
trottinette (fr.):
trottenèt (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
trottinèt (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen,
Q083p Bilzen),
ɛn trottenèt (Q083p Bilzen),
ɛn trottinèt (Q083p Bilzen),
/
een trontinet (Q083p Bilzen),
trontinetteke (Q083p Bilzen),
trottenèt (Q083p Bilzen),
trottinètte (Q083p Bilzen),
ɛn trottinèt (Q083p Bilzen)
|
/ [SND (2006)] || ? [SND (2006)] || autoped [SND (2006)] || een autoped [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een plankje op twee kleine wielen met een stuurstang waarop men door afzetten met de voet rijdt [autoped, glijer, step, aveseerplankje] [N 112 (2006)] || met de autoped rijden [SND (2006)]
III-3-2
|
31935 |
avegaar |
ever:
ē̜vǝr (Q083p Bilzen),
handboor:
handboor (Q083p Bilzen)
|
Grote handboor met schroef- of lepelvormig uitlopend boorijzer dat met een dwarsstang wordt rondgedraaid en dient om zeer diepe en/of wijde gaten te boren. Zie ook afb. 79 en 80. De avegaar wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De wagenmaker boort er onder meer de naven van karwielen mee uit, terwijl de klompenmaker de avegaar gebruikt om er aan de binnenkant van klompen hout mee weg te halen. Dit lemma bevat alleen algemene benamingen voor de avegaar (onder A), de schroefavegaar (onder B) en de lepelavegaar (onder C). Specifieke uitvoeringen van de avegaar zoals die bijvoorbeeld door de kuiper, de klompenmaker en de wagenmaker worden gebruikt, worden behandeld in de paragrafen over de terminologie van deze beroepen. Vgl. voor het woordtype never, dat werd opgegeven door respondenten uit Swalmen, Geulle en Valkenburg (L 331, Q 18, Q 101) ook het Limburgs Idioticon, pag. 176, s.v. never, ø̄Kruisboor. Geh. Kempenlandø̄ en voor het woordtype borendrouw uit Eupen (Q 284) RhWb (I), kol. 1437, s.v. Drau, ø̄das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde Drehbügelø̄. Met de lepelavegaar werken werd in Hasselt (Q 2) uitbuikeren (ø̜̄ǝt˱bø̜̄.kǝrǝ) genoemd. [N G, 32a; N 53, 167a-c; L 32, 35; A 32, 8; monogr.]
II-12
|