25598 |
aanbrengen van gaatjes in het deegbrood |
prikken:
prekǝ (Q083p Bilzen)
|
Met behulp van een vork, een plank met spijkers of ijzeren tanden, een houtje, een spijker of simpelweg een vinger worden gaatjes in het deegbrood aangebracht. [N 29, 42; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
31963 |
aaneenschroeven |
aaneenschroeven:
ǫnēnšrūvǝ (Q083p Bilzen)
|
Twee stukken hout aan elkaar schroeven. [N 53, 153b]
II-12
|
29823 |
aangebrande stenen |
kromme brikken:
krum brekǝ (Q083p Bilzen
[(stenen die hard gebakken zijn aan de kant waar het vuur langsging)]
)
|
Vormelingen die tijdens het bakproces verbranden door directe aanraking met stookkolen. Zie voor het woordtype kraaien ook het Waalse ɛcrah√™ɛ, ø̄̄morceau de houille incomplètement br√ªléø̄̄. Het werd in Q 121 gebruikt voor ø̄̄te hard gebakken stenenø̄̄.' [N 98, 168; N 30, 52c; monogr.]
II-8
|
26609 |
aangeladen, toegemalen |
toegejaagd:
tǫwgǝjǫxt (Q083p Bilzen),
toegemalen:
towgǝmǭǝlǝ (Q083p Bilzen)
|
Gezegd van het scherpsel van een molensteen wanneer dit toegeplakt raakt als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaanladenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Jan 264; Coe 147]
II-3
|
29053 |
aangesneden beleg |
aangesneden bezetsel:
ǭngǝsniǝ bǝzętsǝl (Q083p Bilzen)
|
Aangeknipt belegsel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbelegɛ.' [N 59, 114b]
II-7
|
19975 |
aanhitsen |
hissen:
ook: kaud maoke; koejoniëre; ploëge; opjaoge
heese (Q083p Bilzen),
koeioneren:
ook: kaud maoke; opjaoge; ploëge; (vero.) heese
koejoniëre (Q083p Bilzen),
kwaad maken:
ook: opjaoge; koejoniëre; ploëge; (vero.) heese
kaud maoke (Q083p Bilzen),
opjagen:
ook: kaud maoke; koejoniëre; ploëge; (vero.) heese
opjaoge (Q083p Bilzen),
plagen:
ook: kaud maoke; koejoniëre; opjaoge; (vero.) heese
ploëge (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
26608 |
aanladen |
plekken:
plɛkǝ (Q083p Bilzen)
|
Het toegeplakt raken van het scherpsel van de molenstenen als gevolg van deegachtig meel. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛaangeladen, toegemalenɛ.' [N O, 34n; Vds 181; Coe 147; Grof 173]
II-3
|
22794 |
aanlopen |
aanlopen:
aonloope (Q083p Bilzen)
|
Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
28929 |
aanmeten |
(de) maat pakken:
dǝ muǝt pakǝ (Q083p Bilzen)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
29924 |
aannemer |
aannemer:
ǭnniǝmǝr (Q083p Bilzen)
|
Persoon die tegen een bepaalde aanneemsom de werkzaamheden die voor de uitvoering van een bouwwerk vereist zijn, op zich neemt. [N 30, 3d; monogr.]
II-9
|