e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
raamzaag raamzeeg: rǭmzē̜x (Bilzen) Zware spanzaag waarbij het blad midden in het zaagraam verticaal bevestigd is. Zie ook afb. 21. De raamzaag werd door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Ook bij de houtzager was een, meestal vrij zware, uitvoering van de raamzaag bekend. Ze lag doorgaans boven een kuil, de zaagkuil, en werd gebruikt voor het zagen van latten en planken. De kuil werd zeegkuil genoemd in As (L 417; zē̜xkūl) en Diepenbeek (Q 71; zēxkǫwl). [N 50, 58; N 75, 116d; N G, 23c add; monogr.; div.] II-12
raapzaadolie raapsmout: rōǝpsmā.t (Bilzen) De olie die uit raapzaad wordt geslagen. Zie de toelichting bij het lemma Koolzaadolie. Bomolie is de olie die uit de eerste slagen van de molen wordt verkregen; ze is van goede kwalitetit en wordt als slaolie gebruikt. Bij de typen lijzend, lijzendsmout en lijzentesmout is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om raapolie gaat. Bij de opgave raapzaad is uitdrukkelijk opgemerkt dat het om olie gaat. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
raar, vreemd vreemd: dɛ̄ es hai vremp (Bilzen) Die is hier vreemd. [ZND 08 (1925)] III-1-4
raat graat: gruǝt (Bilzen), schruit: šrǫ.wt (Bilzen), schruits: (mv)  šrǫw.tsǝ (Bilzen) Een raat is een schijf gevormd door twee lagen met de rug tegen elkaar liggende zeszijdige cellen. Ze wordt door de bijen gemaakt voor het opkweken van de larven en voor het opbergen van honing in de winter. Het bouwsel is van was. [N 63, 13a; L 1a-m; S 3; A 25, 10; JG 1a+1b; JG 2b-5, 3; Ge 37, 53; monogr.] II-6
raden raden: kons⁄tə rojə (Bilzen), kont ge dat rooiën (Bilzen) Kunt ge dat raden? [ZND 06 (1924)] III-1-4
radijs radijs: radais (Bilzen) [ZND 41 (1943)] I-7
radmaker ramaker: rǭǝmē̜kǝr (Bilzen) Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.] II-12
rafel krul: krelle (Bilzen), rafel: roeofels (Bilzen), rettel: n rêddel èn z`n hoës (Bilzen), rɛdǝl (Bilzen), Later ondervraagd over het verschil tussen rêttel/rêddel, zijn Maria en Antenie het erover eens dat rêddele rollen betekent (e bolleke gaon wao voertrêddelt), en dat ne stiek èn n (h)oës eigenlijk een rêttel is. [gewoon een vergissing? Of heeft de causatieve betekenis van (aut)rêddele geleid tot de verspreking?]  rêddel (Bilzen) Hoe noemt U een rafel? [N 62 (1973)] || Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)] || Rafelige plek in een weefsel. [N 62, 45b; MW] || Rafels. Hoe noemt men de rafels die afhangen aan zeer versleten kleren ? [ZND 41 (1943)] II-7, III-1-3
rafelen pluizen: plǫwzǝ (Bilzen), rafelen: riffele (Bilzen), ruffele (Bilzen), rāfǝlǝ (Bilzen), z`n vereus ès aut on `t roëfele (Bilzen), rettelen: rêttele (Bilzen), riffelen: refǝlǝ (Bilzen), uitpluizen: ǫwtplājzǝ (Bilzen), uitrafelen: autriffele (Bilzen), da`s autgeroëfeld (Bilzen), de rêffels z`n vereus heïl aut! (Bilzen), owtrǭfǝlǝ (Bilzen), ǫwtrāfǝlǝ (Bilzen), uitreddelen: awtrɛdǝlǝ (Bilzen), uitreffelen: owtręfǝlǝ (Bilzen), uitrettelen: autrêddele (Bilzen), NB: autrettele is het uitrafelen aan de zelfkant van het stof, b.v. vae moeste vrigger èn de sjoël alteid lêpkes rêddele. autereesjìffele (+/- uiteenrafelen) zegt men van het stof op een slijtplek.  autrêddele (Bilzen) Hoe zegt U: de stof zal rafelen? [N 62 (1973)] || Rafelen. Aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, reffelen, rieffelen, rufelen] [N 114 (2002)] || Uitvezelen van stof. [N 59, 188; N 62, 45a; MW; S 29; monogr.] II-7, III-1-3
rails rails (<eng.): rels (Bilzen), rels van den trein (Bilzen), spoor: spoewr (Bilzen) rails [ZND 41 (1943)] III-3-1