30842 |
schuifmaat |
maatje:
miǝtšǝ (Q083p Bilzen),
meetlat:
mę̄tlat (Q083p Bilzen),
schuiflat:
šājflat (Q083p Bilzen),
vernier:
vǝrnīr (Q083p Bilzen)
|
Een apparaat van hout met twee opstaande latjes waarmee men de lengte van de voet meet. Van de twee opstaande latjes is er één opklapbaar en verschuifbaar. Dit plaatst men tegen de teen. Het andere staat vast; hiertegen wordt de hiel geplaatst. [N 60, 152a; N 60, 152b] || Metalen maatstok met een vast en een verschuifbaar deel om in- en uitwendige maten van werkstukken op te nemen. Het vaste en het schuifbare deel van het werktuig zijn beide van een bek voorzien waarmee een werkstuk omklemd kan worden. Op het beweegbare deel is een schaalindeling aangebracht en soms ook op het vaste deel. In het laatste geval kan tot op tienden of twintigsten van een millimeter nauwkeurig worden opgemeten. Zie ook afb. 86. [N 33, 267]
II-10, II-11
|
30032 |
schuifopening |
kot:
kūt (Q083p Bilzen)
|
De opening in de kalkbak die met behulp van de schuif wordt afgesloten. [N 30, 32d]
II-9
|
30298 |
schuifraam |
schuifvenster:
šājf˲venstǝr (Q083p Bilzen)
|
Raam dat in het kozijn op en neer of heen en weer kan worden geschoven. Er moeten daartoe in het kozijn twee ramen worden aangebracht, waarvan het ene langs het andere, dan wel beide langs elkaar kunnen schuiven. Het meest voorkomende systeem is dat met een schuivend onderraam en een vast bovenraam, waarbij het eerste ongeveer 2/3 van de hoogte van het kozijn inneemt. [N 55, 39a]
II-9
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
schāimləpəl (Q083p Bilzen)
|
schuimspaan [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|
31791 |
schuin afzagen |
schuins zegen:
šājns ˲zē̜gǝ (Q083p Bilzen),
schuinsens zegen:
šensǝs ˲zē̜gǝ (Q083p Bilzen)
|
Een stuk hout, en meer in het bijzonder een keper aan het uiteinde schuin afzagen. Een keper is een soort balkje dat vooral in kapconstructies wordt gebruikt. Zie ook het lemma ɛribhoutɛ in deze aflevering en het lemma ɛkeperɛ in WLD ii.9, pag. 107.' [N 53, 23c]
II-12
|
31955 |
schuin spijkeren |
scheef inhouwen:
šēf˱ en(h)ōǝ (Q083p Bilzen),
schuins inhouwen:
šājns˱ en(h)ōǝ (Q083p Bilzen)
|
Een spijker schuin in het hout slaan met als doel de delen vaster tegen elkaar aan te drijven. [N 53, 152c]
II-12
|
21370 |
schuld |
schuld:
ən šølt (Q083p Bilzen)
|
een schuld [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
31713 |
schulpen |
scherpen:
šęrpǝ (Q083p Bilzen)
|
In het algemeen hout, en meer in het bijzonder een boom in de lengterichting doorzagen. Bij het kwartierzagen of kwartieren wordt de boomstam eerst in de lengte in vier stukken gezaagd. Vervolgens wordt dit kwart van de boomstam haaks op de jaarringen verder in delen gezaagd. Hout dat zo was gezaagd was, werd in (Q 71) kwartierhout (kǝtīrhōt) genoemd. Voordeel van kwartiergezaagd hout is dat dit vrijwel niet krom kan trekken. Het wordt dan ook bij voorkeur gebruikt bij het maken van meubels. Zie ook afb. 10. Voordat een boomstam door middel van een kraanzaag in delen wordt gezaagd, worden eerst met behulp van een smetlijn de zaaglijnen afgetekend. Zie ook de lemmata ɛsmettenɛ, ɛsmetlijnɛ en ɛsmetterɛ in de paragraaf over het meetgereedschap van de timmerman (pag. ).' [N 50, 43a; N 50, 52a; N 53, 21c; N 53, 22; monogr.]
II-12
|
31769 |
schulpzaag |
scherpzeeg:
šęrǝp˲zē̜x (Q083p Bilzen),
schurpzeeg:
šø̜rp˲zē̜x (Q083p Bilzen)
|
Grote spanzaag, 0.80 tot 1.20 m lang, waarmee hout in de lengterichting van de houtvezels doorgezaagd kan worden. Het doorgaans draaibare blad van de zaag wordt in tegenstelling tot de spanzaag met behulp van een knop en een handvat vastgezet. De schulpzaag wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. Bij de wagenmaker bijvoorbeeld dient ze om velgen, berries en andere zware karonderdelen te zagen. Zie ook het lemma ɛschulpenɛ (pag. ).' [N 53, 7; N 53, 8g-h; N G, 22a; N I, 1; monogr.]
II-12
|
30719 |
schuren |
afschuren:
ǭfšurǝ (Q083p Bilzen),
schuren:
šūrǝ (Q083p Bilzen),
uitpoetsen:
awtputsǝ (Q083p Bilzen),
uitschuren:
ǭtšurǝ (Q083p Bilzen)
|
Het leer met schuurpapier of iets dergelijks gladmaken. [N 60, 120b; N 60, 242] || Het oppervlak van bijvoorbeeld hout met behulp van schuurpapier glad maken. [N 53, 155a; monogr.]
II-10, II-12
|