17714 |
vrouwelijk geslachtsdeel |
bossel:
Vulgair; schaamstreek.
bossel (Q083p Bilzen),
fluit:
Vulgair.
fleet (Q083p Bilzen),
kut:
Vulgair.
kut (Q083p Bilzen),
kutje:
Ordinair.
kutsje (Q083p Bilzen),
pruim:
Ordinair.
proĕm (Q083p Bilzen),
prut:
Ordinair.
prut (Q083p Bilzen),
prutje:
Kindertaal.
prutske (Q083p Bilzen),
sniets:
Schertsend.
snīēts (Q083p Bilzen),
spleet:
splīēt (Q083p Bilzen),
viool:
Vulgair.
fjaül (Q083p Bilzen)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vēǝzǝ[kalf] (Q083p Bilzen)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34396 |
vrouwelijk lam |
germ:
gørm (Q083p Bilzen)
|
[L 34, 34; L 20, 22c; A 4, 22c; A 2, 45; R 3, 36; N 70, 3; N 19, Q 111 add.; AGV m 3; monogr.]
I-12
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gęrǝm (Q083p Bilzen),
gɛrm (Q083p Bilzen),
melkschaap:
mɛlksxuǝp (Q083p Bilzen),
ooi:
ō (Q083p Bilzen),
ōi̯ (Q083p Bilzen)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zoi̯ǝx (Q083p Bilzen),
zou̯ǝx (Q083p Bilzen),
zoǝx (Q083p Bilzen),
zuǝx (Q083p Bilzen),
zu̯oǝx (Q083p Bilzen),
zōo.x (Q083p Bilzen),
zōu̯x (Q083p Bilzen)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
hen:
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
’n hin (Q083p Bilzen),
zij:
za[i} (Q083p Bilzen),
zaai (Q083p Bilzen, ...
Q083p Bilzen),
zai (Q083p Bilzen),
zei (Q083p Bilzen),
Algemene opmerking bij deze vragenlijst: invuller heeft hierbij twee bijlagevellen bijgevoegd, t.w.
’n zooj (Q083p Bilzen),
’n zoojke (Q083p Bilzen)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Een duivinne (vrouwelijke duif). [ZND 01u (1924)] || Hoe heet de vrouwelijke duif? [N 93 (1983)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eendenhen:
onžǝhin (Q083p Bilzen)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|
34447 |
vrouwelijke geit |
germ:
gęrǝm (Q083p Bilzen)
|
[N 77, 82; N 77, 79; JG 1a, 1b; N 19, L 322 add.; monogr.]
I-12
|
19961 |
vrouwelijke hond, teef |
moeder:
moïjer (Q083p Bilzen),
teef:
tei̯f (Q083p Bilzen),
teͅi̯f (Q083p Bilzen),
teefje:
tieͅfke (Q083p Bilzen),
tooi:
tōi̯ (Q083p Bilzen),
toͅi (Q083p Bilzen),
tooitje:
toike (Q083p Bilzen),
tōi̯kə (Q083p Bilzen),
wijfje:
waifkə (Q083p Bilzen)
|
teef [Goossens 1b (1960)] || teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)] || vrouwelijke hond [ZND 03 (1923)]
III-2-1
|
20124 |
vrouwelijke kat |
kattin:
ka’ten (Q083p Bilzen),
kattinnetje:
kattinneke (Q083p Bilzen),
moer:
moër (Q083p Bilzen)
|
Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)] || moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke kat [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|