24293 |
paling, aal |
aal:
aol (L269p Blerick),
oal (L269p Blerick),
geen verschil
aol (L269p Blerick),
paling:
paoling (L269p Blerick),
poaling (L269p Blerick),
geen verschil
paoling (L269p Blerick)
|
aal [SGV (1914)] || aal, paling [DC 10 (1941)] || paling [SGV (1914)]
III-4-2
|
22553 |
palmpaas |
palmhoutje:
palmhøͅltje (L269p Blerick),
palmhøͅltjə (L269p Blerick)
|
De versierde en van allerlei lekkerneien voorziene stok waarmee men rondloopt op Palmzondag [palmpaas]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
emmer:
ęjmǝr (L269p Blerick),
moor:
m ̇ūr (L269p Blerick),
waterketel:
wātǝrkē̜tǝl (L269p Blerick)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
33667 |
pand van een weideperceel |
meet:
mīt (L269p Blerick)
|
Gedeelte van een perceel weiland, of van weiland in het algemeen, dat zich bevindt tussen afwateringssloten. Het betreft uiteraard slechts laaggelegen weidegronden. [N 14, 61]
I-8
|
19434 |
pannen schuren |
poetsen:
in het algemeen poetse
putsə (L269p Blerick),
schrobben:
schroebe (L269p Blerick),
schuren:
schoere (L269p Blerick),
sxōrə (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] || Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20700 |
pannenkoek |
pannenkoek:
Syst. WBD
pannekook (L269p Blerick)
|
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20699 |
pannenkoekenbeslag |
beslag:
Syst. WBD
beslaag (L269p Blerick)
|
Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30474 |
pannenstrijker |
pannenstrijker:
panǝstrīkǝr (L269p Blerick)
|
Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.]
II-9
|
30473 |
pannentang |
nijptang:
nīptaŋ (L269p Blerick)
|
Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.]
II-9
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoefels (L269p Blerick),
pantoeffel (L269p Blerick),
pantoeffels (L269p Blerick),
slof:
slofen (L269p Blerick)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] || Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)]
III-1-3
|