e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paling, aal aal: aol (Blerick), oal (Blerick), geen verschil  aol (Blerick), paling: paoling (Blerick), poaling (Blerick), geen verschil  paoling (Blerick) aal [SGV (1914)] || aal, paling [DC 10 (1941)] || paling [SGV (1914)] III-4-2
palmpaas palmhoutje: palmhøͅltje (Blerick), palmhøͅltjə (Blerick) De versierde en van allerlei lekkerneien voorziene stok waarmee men rondloopt op Palmzondag [palmpaas]. [N 88 (1982)] III-3-2
pan of ketel met het hete gietwater emmer: ęjmǝr (Blerick), moor: m ̇ūr (Blerick), waterketel: wātǝrkē̜tǝl (Blerick) In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20] II-1
pand van een weideperceel meet: mīt (Blerick) Gedeelte van een perceel weiland, of van weiland in het algemeen, dat zich bevindt tussen afwateringssloten. Het betreft uiteraard slechts laaggelegen weidegronden. [N 14, 61] I-8
pannen schuren poetsen: in het algemeen poetse  putsə (Blerick), schrobben: schroebe (Blerick), schuren: schoere (Blerick), sxōrə (Blerick, ... ) metaal met behulp van water en zand of andere schurende middelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] || Vlekvrij maken van b.v. pannen door te schuren b.v. met zand (schuren, schrobben) [N 79 (1979)] III-2-1
pannenkoek pannenkoek: Syst. WBD  pannekook (Blerick) Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenkoekenbeslag beslag: Syst. WBD  beslaag (Blerick) Beslag voor het bakken van pannekoeken (timper?) [N 16 (1962)] III-2-3
pannenstrijker pannenstrijker: panǝstrīkǝr (Blerick) Smalle, lange troffel die wordt gebuikt om specie tussen de pannen te strijken. Zie ook afb. 77. [N 30, 8d; monogr.] II-9
pannentang nijptang: nīptaŋ (Blerick) Lange nijptang waarmee de dakdekker stukken van pannen afknipt wanneer ze aan het ondereinde een schuine richting moeten hebben. Zie ook afb. 76. [N 30, 17; monogr.] II-9
pantoffel pantoffel: pantoefels (Blerick), pantoeffel (Blerick), pantoeffels (Blerick), slof: slofen (Blerick) Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] || Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)] III-1-3