e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L269p plaats=Blerick

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
te nat niet gaar: nēt gār (Blerick), te slap: tǝ slāǝp (Blerick) Gezegd van deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 29b; monogr.] || Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.] II-1
te snel verwerkt niet verstorven: nēt vǝrstǫrvǝ (Blerick), uitzakken: (het vlees) zag ūt (Blerick) Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.] II-1
teek mijt: miet (Blerick), teek: teek (Blerick), teken (Blerick), idiosyncr.  tééke (Blerick), varkensvlo: verkesvluuj (Blerick), vlo: vlôê (Blerick), idiosyncr.  vlūū (Blerick) teek [DC 30 (1958)] || teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)] III-4-2
teelballen, testes kloten: klōtǝ (Blerick) [JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38] I-9
teeldriftig berig: bięrex (Blerick) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het mannelijk varken. [A 43, 20b; monogr.] I-12
teellid pezerik: pezerik (Blerick), piezel: pēzǝl (Blerick), schacht: šøx (Blerick) Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b] I-9
teen teen: tièn (Blerick, ... ) teen [SGV (1914)] || tenen [SGV (1914)] III-1-1
teentreder teentreder: tiǝntrę̄i̯ǝr (Blerick) Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b] I-9
tegen de bal schoppen schoppen: sxøͅpə (Blerick, ... ) Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)] III-3-2
tegenvaller strop: strop (Blerick) een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)] III-3-1