25566 |
te nat |
niet gaar:
nēt gār (L269p Blerick),
te slap:
tǝ slāǝp (L269p Blerick)
|
Gezegd van deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 29b; monogr.] || Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.]
II-1
|
25442 |
te snel verwerkt |
niet verstorven:
nēt vǝrstǫrvǝ (L269p Blerick),
uitzakken:
(het vlees) zag ūt (L269p Blerick)
|
Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.]
II-1
|
24385 |
teek |
mijt:
miet (L269p Blerick),
teek:
teek (L269p Blerick),
teken (L269p Blerick),
idiosyncr.
tééke (L269p Blerick),
varkensvlo:
verkesvluuj (L269p Blerick),
vlo:
vlôê (L269p Blerick),
idiosyncr.
vlūū (L269p Blerick)
|
teek [DC 30 (1958)] || teek, spinachtig diertje dat zich vastzet op de huid van mens en dier en zich voedt met bloed [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33793 |
teelballen, testes |
kloten:
klōtǝ (L269p Blerick)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
34343 |
teeldriftig |
berig:
bięrex (L269p Blerick)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het mannelijk varken. [A 43, 20b; monogr.]
I-12
|
33791 |
teellid |
pezerik:
pezerik (L269p Blerick),
piezel:
pēzǝl (L269p Blerick),
schacht:
šøx (L269p Blerick)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tièn (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
teen [SGV (1914)] || tenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
33835 |
teentreder |
teentreder:
tiǝntrę̄i̯ǝr (L269p Blerick)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
schoppen:
sxøͅpə (L269p Blerick, ...
L269p Blerick)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21884 |
tegenvaller |
strop:
strop (L269p Blerick)
|
een zwaar geldelijk verlies [krook] [N 89 (1982)]
III-3-1
|