e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Bocholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schaapherder herder: hęrdǝr (Bocholt), scheper: šīǝpǝr (Bocholt) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.]Herder die de schapen hoedt, al of niet in dienst van een baas. Het lemma ''schaapherder'' is reeds behandeld in wld I.6 (1.3.16). Onderstaande gegevens zijn een aanvulling daarop. [N 78, 1; JG 1a, 1b; N 19, L 292 add.; monogr.] I-12, I-6
schaapsschaar schaap(s)scheer: šõǝpšīǝr (Bocholt), šǭpšīr (Bocholt) Bepaalde schaar waarmee men schapen scheert. [N 18, 119; monogr.] I-12
schaar scheer: šiǝr (Bocholt), šīr (Bocholt) Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.] II-7
schaats schaats: schaatsen (Bocholt), sjaats (Bocholt), sjaatsen (Bocholt) een schaats [schaverdijn, schofferdijn, schrikschoen] [N 112 (2006)] || Hoe noemt men de voorwerpen, bestaande uit een ijzer en een houten of metalen voetrust, die men onder de schoenen bindt om op het ijs te kunnen rijden? [Lk 01 (1953)] III-3-2
schaatsijzer ijzer: iez`r (Bocholt), roede: rooie (Bocholt) Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [Lk 01 (1953)] || stalen onderdeel van een schaats [ijzer, mes, snee] [N 112 (2006)] III-3-2
schabbernak [znd 42] schabbernak: Dit betekent zoveel als "bie ziene kraag pakke".  sjabbernak (Bocholt) Kent ge een woord schabbernak ? uitspraak + betekenis [ZND 42 (1943)] III-1-3
schaduw, lommer killeschaai: koele schaduw, lommer  ki̞ləšāj (Bocholt), koeleschaai: vè zitten in e keuleschaai (Bocholt), vè zitten in e koeleschaai (Bocholt), vè zitten inne koeleschaāi (Bocholt), vè zitten inne kollesjaaj (Bocholt), ps. omgespeld volgens IPA!  en ə ⁄køləsjááj (Bocholt), schaai: sjááj (Bocholt), ps. omgespeld volgens IPA! (= "zijn schaduw").  sənə ⁄sjááj (Bocholt), scheem: Opm. vaker worden gebruikt: koelesjaai en killesjaai.  sjèèm (Bocholt) (in) de schaduw (zitten) [DC 49 (1974)] || lommer, schaduw || schaduw [ZND m] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] || schaduw (lommer) [RND] || Schaduw. Wij zitten in het lommer,... in de schaduw. [ZND 37 (1941)] III-4-4
schafttijd schoften: nu. t šuftə (Bocholt) schafttijd [RND] III-3-1
schande schande: sjan (Bocholt) Schande [scha.nd]. [N 96D (1989)] III-3-3
schapenboer schaapsboer: šōbzbō.r (Bocholt) Landbouwer wiens voornaamste bedrijfstak de schapenkweek is. [JG 1a, 1b] I-12