34204 |
tussenklauwontsteking |
scheurklauw:
šø̄rklau̯w (L317p Bocholt)
|
Door het binnendringen van scherpe voorwerpen zoals spijkers, stenen of strohalmen tussen de klauwen van een koe kunnen kleine wondjes ontstaan. Door infectie kan een pijnlijke zwelling ontstaan, waardoor de klauwen van elkaar kunnen worden gewrongen. Tussenklauwontsteking is vaak een naziekte van mond- en klauwzeer. Zie ook het lemma ''tussenklauwontsteking'' in wbd I.3, blz. 482-483. [N 3A, 81; N 52, 10; A 48A, 14]
I-11
|
21618 |
twee centiem |
cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
ēͅi̯nə seͅnt (L317p Bocholt),
seͅnt (L317p Bocholt)
|
koperen munt van 2 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21626 |
twee frank |
dobbele frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
doͅbələ fraŋ (L317p Bocholt)
|
2 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33263 |
tweede klaversnede |
tweede schaar:
twędǝ sxǭr (L317p Bocholt)
|
Zoals het nagras meestal van betere kwaliteit is dan de eerste snede, zo is ook de tweede snede klaver een gezochte soort groenvoer. Vergelijk aflevering I.3, paragraaf 6: Nagras. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [JG 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
23251 |
tweede luiden voor de mis |
luiden:
loeien (L317p Bocholt),
loeije (L317p Bocholt),
trumpen:
het trumpt (L317p Bocholt),
trumpe (L317p Bocholt, ...
L317p Bocholt),
gewonde luiden is loeien (het loedsch)
het trumpt (L317p Bocholt)
|
De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] || Het tweede luiden vóór de hoogmis [tezamen luiden, tsezame loeë]. [N 96A (1989)] || Veelal wordt de kerkklok tweemaal gehoord voor men naar de mis gaat; hoe zegt men wanneer men ze voor de tweede maal hoort? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
21648 |
tweede verkoping |
hogen:
ps. omgespeld volgens Frings.
hygə (L317p Bocholt),
toegewezen (volt.deelw.):
ps. omgespeld volgens Frings.
tūgəwi(ə)zə (L317p Bocholt),
toezet:
ps. omgespeld volgens Frings.
dən tuzət (L317p Bocholt)
|
de tweede verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij wordt afgemijnd [de toeslag?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20427 |
tweeling |
tweeling:
twieling (L317p Bocholt)
|
tweeling [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
34234 |
tweespeen |
tweedemer:
twedimǝr (L317p Bocholt)
|
Koe die slechts uit twee spenen melk geeft. [N 3A, 66]
I-11
|
33998 |
twijg |
wis:
wes (L317p Bocholt)
|
Vaak wordt in plaats van een zweep ook een twijg gebruikt om het paard aan te vuren. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
24495 |
twijg, jonge tak |
rijs:
ri-js (L317p Bocholt)
|
rijs, dus takje
III-4-3
|