e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L428p plaats=Born

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opereren opereren: opereren (Born) Opereren: een operatie verrichten (vlijmen, snijden). [N 84 (1981)] III-1-2
opgezette zak opgezette tas: opgezette tesch (Born) een opgezette zak (opgezette zak of tes, stölpzak) [N 59 (1973)] III-1-3
opgooien (tossen) opgooien: opgooien (Born) Het kansspel waarbij een munt opgegooid wordt; de winnaar is degene die goed voorspeld heeft welke zijde (kruis of munt) boven zal liggen [koppelen, letteren, opgooien, omgooien, omroeien]. [N 88 (1982)] III-3-2
ophanger stropje: štrø̜pkǝ (Born), waarschijnlijk een p  sjhöpke (Born) het lusje waarmee men de jas kan ophangen [N 59 (1973)] || Het lusje waarmee men de jas kan ophangen. [N 59, 125; Gi 1.IV, 37] II-7, III-1-3
ophitsen opstoken: opstuiken (Born) een persoon of personen aanzetten tot ruzie [opstoken, hissen, opkitsen, oppinnen, opraden, aanlokken] [N 85 (1981)] III-1-4
ophouden met het werk uitscheiden: oetscheijen (Born) ophouden met werken [afscheiden, uitscheiden, ophouden] [N 85 (1981)] III-1-4
opklaren opklaren: opklaore (Born) opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4
opletten opletten: opletten (Born) aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] III-1-4
opmaken opmaken: gaelt opma.kə (Born) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opper huist: hūst (Born) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3