21581 |
sjacheren |
sjachelen:
Opm. dit woord wordt ook gebruikt.
sjachele (L428p Born),
sjacheren:
sjachere (L428p Born)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjalot:
mv -te
sjalot (L428p Born),
sjarlot:
WLD
sjarlot (L428p Born)
|
[DC 13 (1945)]Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees (<fr.):
sjees (L428p Born)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22408 |
sjoelbak |
sjoelbak:
sjoelbak (L428p Born)
|
Het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17870 |
slaan |
slaan:
bunt ɛn blāuw gəslāgə (L428p Born),
ṣlò:n (L428p Born)
|
bont en blauw geslagen [RND] || slaan [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
slaop (L428p Born)
|
Slaap: de behoefte aan volkomen rust van de zintuigen en het bewust zijn (slaap, vaak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17871 |
slag |
klats:
klatsj (L428p Born),
slag:
schlaag (L428p Born)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || Slag, klap: een slaande beweging met het doel om te treffen (gleer, smijt, klets, wiks, batter, bats, veeg, ketter, maai). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
sjlèk (L428p Born)
|
slak [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuis:
sjlèkkenhoes (L428p Born)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
WLD
slang (L428p Born)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|