33086 |
afsteker |
afsteker:
afstē̜kǝr (L360p Bree)
|
Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.]
I-4
|
19495 |
afstoffen |
afstoffen:
aafstòffe (L360p Bree)
|
stof wegnemen
III-2-1
|
21383 |
aftroggelen |
aftroggelen:
aaftrògkele (L360p Bree)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34002 |
aftuigen |
afpakken:
āfpakǝ (L360p Bree),
uitdoen:
ū.t˱dō.n (L360p Bree)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
24848 |
afvallen van bladeren |
afvallen:
aafvalle (L360p Bree),
rijzelen:
ri-jzele (L360p Bree),
riezele (L360p Bree),
vallen:
vallen (L360p Bree)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)] || afvallen van bladeren [DC 48 (1973)] || reuzelen, afvallen v bladeren
III-4-3
|
19429 |
afwasborstel |
borstel:
(dim börstelke)
borstel (L360p Bree)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
aafwasbak (L360p Bree, ...
L360p Bree),
āfwasbak (L360p Bree),
maar meestal in een kom op tafel
āfwasbak (L360p Bree),
afwaskom:
āfwaskom (L360p Bree),
schotelbak:
šu‧telbak (L360p Bree)
|
afwasbak [N 07 (1961)] || bak waarin men afwast [N 20 (zj)] || de kom, bak of emmer, waarin de teljoren, schotels, enz. worden afgewassen [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
afwaswater:
aafwaswater (L360p Bree),
schotelwater:
sjutelwater (L360p Bree, ...
L360p Bree),
spoelsel:
Noa den aafwas leipt het speelsel in de aafveerbi-js
speelsel (L360p Bree)
|
het spoelwater || het water waarin men de vaat doet || Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)]
III-2-1
|
21682 |
afzetten |
stropen:
streipe (L360p Bree)
|
meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23648 |
agnus dei |
agnus dei:
agnus dei (L360p Bree)
|
Het (vaste) misgezang dat na het Onze Vader wordt gezongen, het Agnus Dei. [N 96B (1989)]
III-3-3
|