18941 |
iemand iets verwijten |
verwijten:
verwijten (L360p Bree),
vərwijtə (L360p Bree)
|
iemand verwijten [ZND B1 (1940sq)] || iemand wijzen op een schuld of tekortkoming, of hem daarmee belasten [voorstoten, voorschieten, verwijten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18865 |
iemand kwaad maken |
titsen:
eine tetse (L360p Bree)
|
iemand kwaad maken [tirtsen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19295 |
iemand luidruchtig berispen |
kijven:
mojər zal keivə (L360p Bree),
mooder zal kieve (L360p Bree),
opspelen:
mojer zal opspièlen (L360p Bree),
mooder zal opspiele (L360p Bree),
mooër zal opspielen (L360p Bree),
uitschieten:
ûtsji-jte (L360p Bree)
|
iemand iets verwijten, kwalijk nemen en dat met luide stem kenbaar maken [de broek opnestelen, kijven, meegeven, belakken] [N 85 (1981)] || moeder zal kijven ! (in het oosten komt nog een oud woord tagge voor) [ZND 41 (1943)]
III-1-4
|
19291 |
iemand prijzen |
bestoefen:
bəstoͅfə (L360p Bree),
bestuiten:
besti-jte (L360p Bree)
|
iemand prijzen of loven [ZND B1 (1940sq)] || iemand prijzen og loven voor wat hij gedaan heeft [stuiten, bestuiten, velen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19089 |
iemand uitschelden |
schelden:
šeͅlə (L360p Bree),
uitschijten:
ēmə øytšiətə (L360p Bree)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|
18895 |
iemand weerstaan |
niet toegeven:
neet tûgève (L360p Bree)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
betijen:
beti-je (L360p Bree)
|
toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
noden:
znd 32, 71;
niejen (L360p Bree),
nieë (L360p Bree),
op de begrafenis noden:
oppe begrèfenis niêje (L360p Bree, ...
L360p Bree)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] || de buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [ZND 32 (1939)] || ter begrafenis noden, "ter lijk noden"[tser liech róffe] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
olm:
Bree Wb.
olm (L360p Bree)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19246 |
iets (leren) beheersen |
bekwaam zijn:
bekwaam zeen (L360p Bree)
|
een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|